De menswording werd niet voorbereid
door de oprichting van het menselijk lichaam;
doch het lichaam richtte zich op,
doordat de vorm vermenselijkte.
Louis Bolk
Begin vorige eeuw kreeg de Amsterdamse hoogleraar anatomie Louis Bolk een 7 maanden oude foetus van een chimpansee. Chimpansees worden geboren na een draagtijd van 8 maanden, de foetus was dus kort voor de bevalling. Bolk zag een foetus met een opvallend menselijke beharing. Op de afbeelding rechts is te zien dat er alleen haren op de hoofd zijn en baard- en snorharen rond de mond. Verder was de foetus kaal. Net zoals bij een mens.
Bolk was onder de indruk van de beharing van deze ongeboren aap. De bij de foetus aanwezige beharing op het hoofd biedt de rechtopgaande mens bescherming tegen zonnestraling en de verder onbehaarde huid maakt zweten makkelijk. Maar waarom zou een foetus van een chimpansee zo'n menselijke en voor mensen functionele beharing hebben, die later overgaat in een beharing die het gehele lichaam bedekt? Bolk was verbaasd en stond voor een raadsel.
De menselijke beharing stond niet alleen. Bolk zag meer opvallende verschijnselen. Op onderstaande afbeelding van een baby en een volwassen chimpansee is te zien dat de baby een hoog voorhoofd heeft en een vlak gezicht. Bij het volwassen dier is het hoge voorhoofd verdwenen, zijn er dikke wenkbrauwen ontstaan, is de kop naar achteren gekanteld, is de mondpartij naar voren gekomen en heeft het dier een snoet gevormd. Het vlakke gezicht van de baby chimpansee lijkt op een mens, de volwassen chimpansee lijkt daar niet meer op. Ook hier heeft het vlakke gezicht pas betekenis voor de mens en wel voor het spreken.
Tekeningen van een baby en een volwassen chimpansee. Bij de baby zijn een aantal menselijke kenmerken te zien die de volwassen chimpansee heeft verloren, zoals het hoge voorhoofd, het vlakke gezicht en de teruggehouden snoet. Het hoofd staat bij de baby nog recht op de romp.
Op dezelfde afbeelding is ook te zien dat het hoofd van de net geboren chimpansee recht op de romp staat. Het achterhoofdsgat (foranum magnum; het gat aan de onderkant van de schedel waar de ruggegraad door loopt) zit midden onder de schedel, zodat de schedel geheel in evenwicht is en moeiteloos rechtop kan worden gedragen. Bij het volwassen worden van de chimpansee verschuift het achterhoofdsgat naar achteren, zodat de mond naar voren komt en de schedel kantelt. Omdat een chimpansee niet rechtop loopt, kijkt hij door de kanteling van zijn schedel toch recht vooruit. Ook hier verliest de baby chimpansee een eigenschap die voor de mens van belang is en voor de volwassen chimpansee niet.
Het hoofd van een foetale aap laat kenmerken zien van het hoofd van een volwassen mens. De jonge chimpansee heeft die kenmerken, maar verliest ze en ze hebben voor de volwassen chimpansee geen betekenis. Betekenis hebben het hoofdhaar, de onbehaarde huid, de plaats van het achterhoofdsgat en het vlakke gelaat pas voor de mens.
De menselijke vorm
Jos Verhulst heeft het werk van Louis Bolk opgenomen en verder ontwikkeld. In zijn boek "Der Erstgeborene"/"Developmental dynamics in humans and other primates" laat hij zien dat de menselijke gestalte verklaard kan worden uit twee eigenschappen:
De hoofdbeharing, de naakte huid, het vlakke gezicht, de teruggehouden snoet, de rechtopstaande schedel, het zijn eigenschappen, die de chimpansee eerst ontwikkelt en bij het opgroeien verliest, maar die de mens behoudt. Louis Bolk sprak over de mens als een foetale aap, "een geslachtsrijp geworden apenfoetus". De mens houdt foetale eigenschappen vast. De mens blijft foetaal. Bolk sprak van foetilisatie.
Omdat de mens de foetale vorm vasthoudt, specialiseert hij zich niet. De aap specialiseert zich, verlaat de foetale vorm en ontwikkelt apeneigenschappen. De mens zegt nee tegen alle aanpassingen die apen (en alle andere dieren) ontwikkelen. Iemand zei hierover, dat de mens in de evolutionaire ontwikkeling "No! No! A thousand times no!" heeft gezegd tegen specialisaties.
Behalve de al genoemde zijn er meer voorbeelden van het behoud van foetale eigenschappen door de mens. Enkele voorbeelden:
Evenals de mens heeft een jonge mensaap een gesloten, gebogen tandenrij. De tanden staan rechtop en de hoektanden zijn niet veel groter dan de andere tanden en kiezen. Bij het volwassen worden verliezen apen die eigenschappen en houdt de mens ze vast. In de gesloten tandenrij komen onderbrekingen, de gebogen tandenrij wordt rechthoekig. Volwassen mensapen hebben grote hoektanden, bij de mens blijven ze klein. En de snijtanden staan niet meer rechtop, maar wijzen naar voren. De gesloten, gebogen tandenrij is belangrijk voor het vormen van klanken en voor de spraak. Apen hebben de menselijke vorm eerst, maar verliezen hem weer.
Melkgebit en volgroeid gebit van de mens (boven) en de orang-oetan (onder)
Bij de orang-oetan neemt de tandenrij in de lengte toe door de snoetvorming en wordt de ietwat gebogen vorm rechthoekiger. De mens houdt de gebogen vorm vast.
Bij alle zoogdieren ligt in het begin van de embryonale ontwikkeling het hart tegen het middenrif aan. Bij de mens blijft dit zo. Voor een tweevoetig, rechtoplopend organisme is deze plaats zinvol om het hart steun te geven. Bij de meeste zoogdieren komt er daarna een lob van de longen tussen het hart en het middenrif. Logisch, omdat het hart van viervoeters niet op het middenrif kan steunen. Bij de mensapen is deze lob al veel minder ontwikkeld dan bij de andere zoogdieren. Ook hier blijft de mens bij de oorspronkelijke vorm staan, die alleen voor hem – door zijn rechtopgaande houding – gunstig is, voor viervoeters heeft het geen betekenis.
De mens wordt oud in vergelijking met andere zoogdieren en hij doet over alle levensfasen lang. Bolk zei hierover:
"Er is geen zoogdier dat net zo langzaam groeit als de mens en er is er geen een waarvan de volledige ontwikkeling zo lang na de geboorte wordt voltooid. ... Wat is de essentie van de mens als organisme? Het voor de hand liggende antwoord is: De langzame vooruitgang van zijn levensloop."
In het algemeen neemt de levensduur van zoogdieren toe met het gewicht en het hersengewicht. Daardoor leven roofdieren, die grotere hersenen hebben, langer dan hoefdieren. Een leeuw (120 kg) leeft 24 jaar, een poema (70 kg) 20 jaar, een giraf (750 kg) 28 jaar en een gnoe (165 kg) 17 jaar. De mensapen (chimpansee, gorilla, orang-oetan en gibbon) zijn ongeveer even zwaar als de mens en worden 30 – 40 jaar oud. Zij worden al veel ouder dan de andere zoogdieren. De mens wordt met meer dan 70 jaar nog weer veel ouder. Alleen de mens heeft daardoor een post-reproductieve levensfase.
Een andere benadering is het aantal keren dat een zoogdier adem haalt. Dit blijkt constant te zijn, namelijk 190 miljoen keer in hun leven. Dieren die snel ademen (muizen bijvoorbeeld) worden minder oud dan dieren die langzaam ademen (runderen e.d.). De mensapen en de mens vormen uitzonderingen op deze regel. Mensapen halen al vaker adem en de mens haalt in zijn leven 660 miljoen keer adem, uitgaande van een leeftijd van 70 jaar.
De mens wordt niet alleen oud, hij doet over alle levensfasen lang. Een paard wordt na 12 maanden geboren en weegt dan 40 kg, een mens na 9 maanden en weegt dan slechts 3,5 kg. De groei gaat ook langzamer. Bij het paard verdubbelt het gewicht in 60 dagen, de mens doet er 160 dagen over. Een edelhert is na 3 jaar volwassen, een leeuw na 7 jaar, een gorilla na 10 jaar en een olifant na 14 jaar, de mens pas na 20 jaar. De ontwikkeling van de mens is daarmee opvallend traag.
Een mens kan een leven lang leren, bij een chimpansee houdt het bij het achtste jaar op. Daarna leert hij niets meer.
Daarbij komt dat de embryonale ontwikkeling van zoogdieren in toenemende mate versneld is. In het begin komt een embryonale dag bij een muis overeen met vier dagen bij de mens, op het eind is dat veertien dagen. Bolk noemt daarom de menselijke ontwikkeling vertraagd of geretardeerd, die van de dieren versneld of propulsief.
Het gevolg van de trage en langdurige embryonale en jeugdgroei is dat organen en lichaamsdelen die laat ontstaan, veel tijd hebben om te groeien en zich te ontwikkelen. Dit verschijnsel wordt hypermorfose genoemd. Voorbeelden zijn:
Skelet van de mens en de mensapen
De mens is lang en heeft vergeleken met de apen lange benen en korte armen. De handen en voeten van hem zijn kleiner dan van de apen. Apen staan niet rechtop, behalve de gibbon. De schedel draagt de mens recht op de wervelkolom, bij de apen hangt die - ook door de snoet - naar voren. Daarmee samenhangend hebben de apen grote uitsteeksels aan de bovenste rug- en nekwervels. Het bekken is korter en de borstkas is platter dan van de apen.
Net als een paard en een giraf heeft een mens lange benen. Er is echter een belangrijk verschil: bij het paard en de giraf zijn de tenen lang. Bij de mens zijn het de bovenbenen en –armen die lang zijn.
In de embryonale ontwikkeling van de mens ontstaat het hoofd eerder dan de stuit. Alle ontwikkelingen, zoals de sluiting van het neurale kanaal of de vorming van het spijsverteringskanaal, gaan bij het hoofd sneller dan bij de stuit. En wat eerder begint houdt eerder op. Door de lange ontwikkelingstijd van de mens krijgen de ontwikkelingen die laat beginnen veel tijd om door te gaan. Daardoor heeft het onderlichaam meer tijd om uit te groeien dan het hoofd. Eerst is het hoofd groot, later is het het onderlichaam. Bij de geboorte neemt het hoofd 1/4 in van de lichaamslengte, bij een volwassene is dat 1/8.
Die ontwikkelingsrichting (cephalocaudaal) is er ook bij de eerste aanzet van de ledematen. De ledematen ontstaan vrij laat in de embryonale ontwikkeling, aan het eind van de vierde week. De armen ontstaan 1 dag eerder dan de benen. Bij de ontwikkeling van de ledematen is het echter omgekeerd, daar ontstaan de uiteinden eerder dan de naar binnen gelegen delen. Hier is er een andere ontwikkelingsrichting (distoproximaal), zie hier meer details.
Bij de geboorte zijn de armen en benen van de mens niet erg lang, veel korter in ieder geval dan bij de mensapen. Na de geboorte nemen de (eerder ontstane) armen een beetje in lengte toe (maar meer dan bij de apen), de (later ontstane) benen veel meer. Bij de mensapen zien we ook dat de ledematen in lengte toenemen, het verschil tussen de armen en benen is er ook, maar veel minder dan bij de mens. Bij de benen zijn het vooral de (later gevormde) bovenbenen die veel langer worden. Dit is zichtbaar bij de mens en in mindere mate ook bij de chimpansee. Handen en voeten (vroeg gevormd) van de mens blijven kleiner dan van de mensapen. De (laat gevormde) duim van de mens wordt daarentegen weer wel langer.
Een pas geboren en volwassen mens, gibbon en chimpansee op zithoogte
De mens wordt geboren met ten opzichte van de romplengte korte armen en benen, de benen groeien relatief meer dan de armen. Bij de twee apen veranderen de verhoudingen veel minder, de armen worden relatief ten opzichte van de romp nauwelijks langer, de benen wel. De mens heeft vergeleken met de apen kleine handen en voeten.
De hersenen beginnen bij het embryo al vroeg te groeien, waarom heeft de mens dan toch grote hersenen?
Foetaal groeien de hersenen bij de mensapen en de mens ongeveer even snel, na de geboorte houdt de groei bij de mensapen snel op en gaat die bij de mens door. Een volwassen mens heeft 2% hersenen, de chimpansee 0,9% en de gorilla slechts 0,4%.
De verklaring is dat niet alle delen van de hersenen even snel groeien en zich differentiëren. De groei van de hersenen begint bij het ruggemerg (het neurale kanaal wordt vanuit het midden gevormd) en gaat via de kleine hersenen naar de grote hersenen. De grote hersenen gaan dus pas als laatste groeien.
Eerst ontstaan er cellen die kunnen delen, later ontwikkelen die zich tot zenuwcellen die zich niet meer kunnen vermenigvuldigen. Wanneer er in het ruggemerg al zenuwcellen zijn gevormd bestaan de grote hersenen nog uit ongedifferentieerde deelbare cellen. Pas vanaf de derde maand gaan de grote hersenen groeien en doordat ze lang doorgroeien halen ze hun achterstand op het ruggemerg meer dan in.
Dit herhaalt zich bij de grijze massa, de neocortex, het deel van de grote hersenen dat daarvan weer het laatst gaat groeien. Uiteindelijk zal de grijze massa 98% van de hersenen innemen. Hieruit blijkt dat de grote hersenen net als de lange benen het gevolg zijn van laat starten en lang doorgroeien en geen specialisatie zijn.
Als enige heeft de mens een vooruitstekende kin. Op de afbeelding hiernaast is te zien, dat de mens een vlak gelaat heeft en de chimpansee niet. Bij hem is er door de groei van de bovenkant van de onderkaak een snoet gevormd, de onderzijde groeit veel minder.
De onderkaak van de mens groeit niet gelijkmatig; er kunnen drie zones worden onderscheiden. Als eerste groeit de bovenkant waar de tanden zijn ingeplant. Bij de tandenwisseling heeft dat deel zijn uiteindelijke grootte bereikt. De onderkant groeit dan nog door. Daardoor wordt de kin gevormd. Als laatste groeit het opstaande achterste gedeelte nog, dat wordt bij de mens relatief langer dan bij de chimpansee. Bij de chimpansee is de eerste groeibeweging sterk, de tweede en derde zijn onderdrukt. De onderkaak heeft de groeibeweging van de ledematen: van het uiteinde naar binnen (distoproximaal). Dat is niet verwonderlijk, omdat de onderkaak het ledematendeel van de schedel is. De kin is dus geen specialisatie, maar het gevolg van de langdurige groei van de mens.
De vooruitstekende kin dient als aanhechtingspunt voor spiertjes van de onderlip, die een rol spelen bij de vorming van de sommige klanken en ook om antipathie mee uit te drukken.
Het strottehoofd maakt de spraak mogelijk. Bij baby's en dieren zit het vrij hoog, zodat ze tegelijk kunnen drinken en ademen. Het strottehoofd functioneert bij hen als een buis die de neus met de luchtpijp verbindt. Volwassenen kunnen niet meer tegelijk ademen en drinken doordat het strottehoofd in de jeugd begint te dalen. Die daling begint al bij de foetus en gaat een leven lang door, de eerste jaren snel, daarna langzaam. Ook apen laten al een beperkte daling van het strottehoofd zien, bij de mensapen is die groter dan bij primitievere apen. Door de daling kan de mens door zijn neus en door zijn mond ademen. Hij kan ook zijn neus sluiten en doorgaan met ademen. De bouw van het strottehoofd is simpel, ongespecialiseerd.
De spraak is een puur menselijke eigenschap. Er is veel voor nodig om te kunnen spreken. Een aantal eigenschappen zijn al genoemd: het vlakke gezicht en de gesloten en gebogen tandenrij (voor de klankvorming), de grote hersenen (spreken is een ingewikkeld proces), de lange kindertijd (om de taal te leren) en de plaats van het strottehoofd. Maar wat te denken van de lange benen, de plaats van het achterhoofdsgat en de onbehaarde huid?
Doordat de mens op twee benen rechtop loopt, heeft hij de armen niet meer nodig voor de voortbeweging en heeft hij ze vrij om dingen op te pakken en te dragen. Hij doet dat niet meer met de mond, zoals dieren dat doen. Die is bevrijd van die taak en vrij om mee te spreken. De positie van het achterhoofdsgat maakt de opgerichte houding mogelijk. De tweevoetigheid heeft nog een voordeel: de ademhaling is daardoor niet meer gekoppeld aan de voortbeweging. Dieren ademen in galop in en uit per stap, de poten drukken de longen in. De mens kan dat naar believen doen. Ook heeft de mens de mond niet meer nodig om warmte te verliezen, omdat hij weinig behaard is en zweetklieren heeft die alleen de functie hebben om af te koelen. Zo zijn er veel door foetilisatie en hypermorfose bepaalde eigenschappen die noodzakelijk zijn om te kunnen spreken.
Verhulst noemt dit samenwerken van vele schijnbaar niet samenhangende verschijnselen het compositie fenomeen:
"Het compositie fenomeen wijst dwingend op de doelgerichte werking van de "innerlijke ontwikkelingsfactor" van Bolk, die in de dierlijke evolutie aan het werk is. Het doel van de door de tijden steeds verder gaande retardatie van de apen wordt pas aan het eind zichtbaar, als de mens verschijnt. Daarbij komt de menselijke spraak naar voren als het middelpunt, waar omheen het hele spektrum van de gevolgen van de retardatie als een planmatig geheel gegroepeerd kan worden. De verschijning van de spraak in het fysieke was het doel, waar de evolutie naar streefde. Door de mens verscheen het woord voor de eerste maal rechtstreeks in het stoffelijke."
Gebaseerd op:
Een 7 maanden oude foetus van een chimpansee. Het lichaam is naakt op de hoofd na. Er zijn haren op de kruin en baard- en snorharen rond de mond.
Jonge chimpansee
Volwassen chimpansee
Lopende volwassen chimpansee
Schedel van een volwassen chimpansee, de kam dient als aanhechting voor de kauwspieren.
Chimpansee, let op de grote hoektanden
Ontwikkeling van het gebit van een chimpansee
Bovenaan: melkgebit, onderaan: volwassen gebit, in het midden een tussenfase. De onderkaak is eerst recht, de hoektanden zijn klein en de snijtanden staan recht. Langzaam ontstaat de wigvormige kaakvorm, worden de hoektanden groot en gaan de snijtanden naar voren staan.
Leeftijd en levensfasen van een aantal apen (van primitief tot mensaap) en de mens. De mens wordt erg oud en heeft een extreem lange draagtijd, groeitijd en leertijd. Als enige heeft hij een lange post-reproductieve levensfase.
Voorpoot van een giraf en arm van de mens
Bij de giraf is de voet extra lang en het aantal
tenen gereduceerd, bij de mens is de bovenarm extra lang. Het eerste is een gevolg van specialisatie, het laatste van hypermorfose.
Lichaamsverhoudingen voor de geboorte
Links: foetus van 2 maanden; midden: 5 maanden; rechts: pasgeboren baby. Het hoofd is het eerste
dat groeit, relatief neemt de grootte af en groeien de romp en vooral de ledematen uit.
Lichaamsverhoudingen na de geboorte
Van links naar rechts: pas geboren, 2, 6, 12 en 25 jaar. Het hoofd neemt in grootte relatief af, de romp blijft gelijk en de benen groeien.
Schedel van de mens en de chimpansee
De kaak van de chimpansee is massiever. De kin wijkt bij de chimpansee terug en steekt bij de mens emigszins uit.
Het strottehoofd en de keel
Een hond die warmte wil verliezen gaat hijgen met de tong uit de bek.