Kijkt men eens naar de vertering van de koe.
Dat is mooi,
Dat is geweldig,
Dat is iets ongelofelijk geestelijks.
Rudolf Steiner
Kunnen ook de hoorn- en geweidragers in drie groepen worden ingedeeld? Ze lopen alle op twee hoeven en hebben een gespecialiseerd spijsverteringskanaal met vier magen. En ze hebben hoorns of een gewei.
Kijken we naar hun hoorns dan kunnen er drie groepen worden onderscheiden: herten, giraffen en holhoornigen (antilopen, geiten en runderen). Ook in de gangbare indeling worden deze drie groepen onderscheiden.
De giraf heeft alleen de okapi in zijn groep. Er zijn circa 40 soorten herten en ongeveer 150 soorten holhoornigen (antilopen, geiten en runderen). In die twee groepen is er een behoorlijke verscheidenheid in soorten. Ter vergelijking heb ik de giraf genomen die zal worden vergeleken met het edelhert en de blauwe gnoe. Soms komt de hele groep aan de orde.
Giraffen leven in half open gebieden met een afwisseling van bos, vrijstaande bomen, struiken en grasland. Ze vormen wisselende groepen van ongeveer 50 dieren.
Een giraf loopt met een lichte en soepele tred en kan in galop 50 – 60 km per uur halen. Het is een telganger, de rechter voorpoot verlaat de grond onmiddellijk nadat de rechter achterpoot zich verheft, waardoor hij in staat is om grote stappen te nemen. De dieren rusten veelal staand, slechts korte tijd liggen ze en dan hebben ze hun nek vaak rechtop. Slechts af en toe leggen ze hun kop neer en dan nog niet langer dan vijf minuten achtereen. Ze slapen weinig.
Vechten om de rangorde te bepalen doen ze met hun nek. Ze slaan met de nek en kop tegen de nek van het andere dier. Wie de sterkste nek heeft wint. Wanneer ze zich verdedigen schoppen ze met de voorpoten. Wanneer ze een leeuw zien, dan kijken ze naar hem, net zo lang tot hij afdruipt.
Giraffen zetten om te drinken de te korte poten ver uit elkaar
Het edelhert heeft een voorkeur te hebben voor half open landschap met een afwisseling van bos met grasland, waar hij zich voedt. Ze zijn de hele dag actief, maar in gebieden met veel menselijke activiteit laten ze zich vooral vroeg in de ochtend en laat in de avond zien. 's Ochtends gaan ze meestal naar de graslanden om te grazen. Ze voeden zich met gras, kruiden, boomschors, wortels, knoppen en bladeren en landbouwgewassen. Grassen en kruiden vormen de hoofdmoot van het dieet.
Buiten de bronstperiode leven mannelijke en vrouwelijke dieren met kalveren gescheiden van elkaar in roedelverbanden. De sociale band is sterk. Zeker in de vrouwelijke roedels bestaan veel familierelaties. Het roedel wordt geleid door een volwassen hinde, de leidhinde. Zij beslist alles en de andere leden van het roedel volgen haar blindelings. Bij hertenroedels zijn rangorde en familiebanden minder sterk.
Mannelijke edelherten 'burlen' in de bronsttijd om hun harem bij elkaar te houden. De hindes worden aangetrokken door de mannetjes die het vaakst en luidst burlen. Mannetjes gebruiken het burlen ook om dominantie vast te stellen als ze met elkaar in competitie zijn om de hindes, samen met imponeergedrag met het gewei en met geweigevechten. Ze burlen meestal 's morgens vroeg en in de schemering.
De blauwe gnoe komt voor op open steppen, grasvlakten en licht beboste gebieden in Afrika. Hij heeft een voorkeur voor kort gras, zijn enige voedselbron. Hij loopt rustig als hij graast. Er is altijd water in zijn omgeving te vinden. Hij drinkt minstens twee keer per dag. Hij is de gehele dag door actief, maar rust tijdens de heetste uren van de dag.
In gebieden waar kort gras of water seizoensafhankelijk zijn trekken gnoes. Ze grazen op het meest fosfaatrijke gras en volgen dat. Gnoes leven dan in grote kuddes, die continu bewegen tussen de gebieden waar gras groeit. Ze blijven in een gebied tot dit is uitgeput en trekken dan weer verder. Bij deze trek blijven de dieren meestal de roofdieren voor. Ze leggen jaarlijks zo'n 800 km af. Tijdens de trek kan een kudde gnoes een lengte aannemen van veertig km. In gebieden waar gnoes niet hoeven te migreren, leven de dieren in groepjes van vrouwtjes met hun jongen. Als er toch water- of grasschaarste ontstaat, voegen deze groepjes zich bij elkaar tot grote kuddes en gaan ze kortstondig migreren.
Als de dieren samenkomen en grote kudden vormen begint de bronsttijd, waarbij de mannetjes elkaar proberen weg te houden van de tochtige vrouwtjes. In de tijdelijke woongebieden die worden aangedaan tijdens de trek vormen zich kleine territoria, die worden verdedigd met geluiden, geur, huppels en hoofdgeschud.
De giraf is een eigenaardig gebouwd dier. Het is de langste of hoogste en verhoudingsgewijs kortste (van kop tot staart) van alle zoogdieren. Vanaf de grond tot aan het eind van de hoorns kunnen stieren een hoogte bereiken van 5,80 m. De schofthoogte is dan 3,30 m en het gewicht van de mannetjes is gemiddeld 1200 kg. Koeien zijn kleiner. Het lichaam loopt naar achteren af.
De nek is zeer lang en heeft evenveel wervels als wij (7). De voorpoten (1,80 m) zijn bijzonder lang en langer dan de achterpoten. Met name de onderste delen van de poten zijn de lengte ingegaan (meer dan bij het paard en andere herkauwers). De hoeven kunnen 30 cm in doorsnede worden. De hoeven hebben geen bijklauwen. De staart is lang en voorzien van een lange zwarte pluim. De kop is slank en lang, met name de onderkaak (het ledematendeel in de kop) is lang. Ook de 45 cm lange tong valt op.
Hoewel de nek lang is, is hij feitelijk toch kort in relatie tot de poten. Om bij de grond te komen en te drinken moet een giraf zijn poten wijd uit elkaar zetten. Hij kan dan slecht wegkomen en is behoorlijk hulpeloos voor vijanden.
Edelherten hebben een harmonieus, sierlijk lichaam met een relatief lange hals, lange poten, een korte staart en een hoekige kop. De rug loopt ongeveer recht en het mannetje heeft manen. De kop komt relatief hoog boven de ruglijn uit. Op de kop staat een groot bolvormig gewei.
De schofthoogte is ca. 1,30 m en het gewicht van mannetjes is ca. 250 kilo. Hindes zijn een stuk kleiner en wegen 150 kilo. Zij hebben geen gewei en ook geen schoft.
De blauwe gnoe is een grote antilope met een lange, slanke, omlaag gerichte kop. De bek is weer breder. De poten zijn slank. De voorpoten zijn langer dan de achterpoten. Het achterdeel van het lichaam is kleiner dan het voorste deel. Mede door de schoft loopt de rug van achter naar voor op. In postuur doet hij door de gespierde voorhand denken aan een kleine bizon op lange poten.
De gnoe wordt circa 2 m lang met een staart van 60 tot 100 centimeter. Hij heeft een schofthoogte van 1,4 m. Mannetjes worden circa 250 kilo zwaar, vrouwtjes 30 kilo minder.
Giraffen zijn bruin netvormig gevlekt en hebben een lichte onderzijde. Ondersoorten worden onderscheiden door kleurvariaties van het patroon. Op de nek lopen korte, stijve manen.
Herten zijn van licht roodbruin tot donkerbruin gekleurd. Veel soorten zijn gevlekt (o.a. damhert, sikahert). Van veel soorten is het kalf gevlekt (o.a. ree, witstaarthert, edelhert) en verdwijnen de vlekken later.
Het edelhert wordt gevlekt geboren. In volwassen toestand is het dier bruin met een lichte onderkant. Mannetjes hebben manen.
Holhoornigen zijn van wit tot zwart gekleurd, veel soorten zijn bruin. Vlekken komen, ook bij jonge dieren, niet voor, wel strepen. Veel antilopesoorten hebben een kop- of poottekening.
Jonge gnoes zijn bruin. Volwassen dieren zijn egaal blauw-grijs tot lichtgrijs. De rug is lichter van kleur dan de flanken en de onderzijde. Over de nek en rug lopen enkele donkere strepen. Kop en staart zijn zwart. De poten zijn okerkleurig tot bruin. De manen zijn zwart en hangen in slierten over de nek. Mannetjes zijn donkerder dan de vrouwtjes.
Op het hoofd van een giraf staan twee 25 cm lange rechte, aan het eind stompe hoorns. Om de hoorns zit zachte huid en aan de bovenkant een krans van haren. Aan de uiteinden is het bot vaak zichtbaar. Bij stieren kunnen er door afzetting van kalk nog drie bulten of hoorns bijkomen, twee achter op de schedel en een op het voorhoofd voor de hoorns. De schedel van de stieren kan door al deze hoorns sterk verbenen en 15 kg zwaar worden. De giraf wordt al met hoorns geboren. Ze liggen dan plat en zijn bij de geboorte nog niet verbonden met de schedel. Na de geboorte richten ze zich op.
Geweien komen alleen bij de mannetjes voor, alleen bij het rendier heeft een vrouwtje ook een gewei. Het gewei van een hert bestaat uit vertakt, kaal bot en staat bovenop de schedel. Het voelt koud aan en is levenloos. Het wordt ieder jaar opnieuw gevormd en wordt na enige maanden weer afgeworpen. Tijdens de groei heet het gewei een bastgewei. Het gewei lijkt dan op de hoorn van een giraf. Van binnen naar buiten is er bot (dat snel wordt afgezet en verbeent), aderen en zenuwen en aan de buitenkant de huid. Als het gewei is volgroeid dan sterft de huid af en wordt afgeveegd. Het aantal takken of einden neemt toe met de leeftijd. De vorm van het gewei is bij iedere soort anders.
Het edelhert heeft een bolvormig gewei met een groot aantal einden, dat ieder jaar toeneemt. 20 is wel het maximum.
Hoorns komen veelal bij beide geslachten voor en ontstaan na de geboorte. Hoorns van holhoornigen zijn levend. Om een levende beenpit zitten bloedvaten en zenuwen en aan de buitenkant is er een verhoornde laag. Aan de basis van de hoorn kan men de temperatuur van het dier voelen. Holten in de beenpit staan in verbinding met de neusholtes. Hoorns lopen altijd uit in een punt. Ze kunnen verschillende vormen hebben, van recht, via gebogen naar een inwikkelende spiraal. De hoorns kunnen glad zijn, geribbeld of met een schroef.
De gladde hoorns van de gnoe staan boven op de kop en buigen meteen naar de zijkanten en daarna weer naar binnen. Bij mannetjes kan de spanwijdte 90 cm bedragen, bij de wijfjes de helft daarvan.
De verschillen van een giraf met holhoornigen zijn dat:
Hoorn- en geweivormen bij herkauwers. A. giraf, B. hert, C. holhoornige (overgenomen uit De Gaay Fortman et al.) 1 = voorhoofdsholte, 2 = bot, 3 = uitsteeksel van het voorhoofdsbeen, waarop dit bot groeit, 4 = lederhuid, 5 = slijmlaag, 6 = opperhuid of hoornlaag, waaruit de haren naar buiten steken. Bij het gewei is 3 de rozenstok en de verdikking erboven de rozenkrans.
Bij de holle hoorn is 6 de sterk ontwikkelde hoornschede.
kenmerk | giraffen | herten | rund, geit, antilope |
lagen | 3 | 3 bij groei, daarna 1 (bot) | 3 |
dood, levend | levend | dood | levend |
opperhuid | soepel | soepel bij groei, sterft af, wordt geveegd | verhoornd |
groei | permanent | jaarlijks | permanent |
aantal | 2 – 5 | 2, alleen bij mannetjes, m.u.v. rendier | 2 |
vorm | recht | vertakt, uitwaaierend | inwikkelende spiraal |
Kenmerken van hoorns en geweien
Giraffen zijn strikte bladeters, alleen als er geen bladeren zijn grazen ze. Ze zijn hierbij erg kieskeurig. Het grootste deel van hun voedsel bestaat uit bladeren van bomen en struiken. Ook bloemen, peulen en vruchten worden gegeten. Dit voedsel bevat veel waardevolle stoffen, namelijk 15% eiwit, terwijl gras ca 6% bevat; ook zit er minder cellulose in, waardoor de verteerbaarheid beter is.
Ze verzamelen het voedsel door bij bomen met veel stekels, zoals de acacia, de blaadjes en groeipunten een voor een af te bijten. De lange tong en de gevoelige lippen worden gebruikt om het materiaal naar de bek toe te halen. Doornloze takken worden door de bek getrokken, waarbij de bladeren worden afgerist. Koeien zoeken ongeveer 55% van de dag naar voedsel, stieren 45%. Stieren consumeren ongeveer 19 kg droge stof of 66 kg vers materiaal per dag, koeien wat minder. Stieren eten met de kop omhoog, koeien met de kop omlaag.
Edelherten zijn variabele eters, zij zitten qua voedselstrategie tussen echte grazers, zoals runderen, en echte fijnproevers, zoals reeën, in. Dit maakt dat zij in vele biotopen kunnen voorkomen.
De gnoe eet kort, groen, voedselrijk gras en is een pure grazer.
De lengte van het darmkanaal bedraagt bij de giraf 77 meter, dat is langer dan bij het rund. Het is ca. 30 x de lichaamslengte. Opvallend zijn de (in vergelijking met runderen) minder gespierde pens van ca. 100 liter en dat de dikke darm 33% uitmaakt van de totale darm. Dit is veel meer dan bij het rund waar het slechts 16% is. In de dikke darm vindt nog veel vertering plaats. De spijsvertering is minder naar voren gegaan dan bij runderen.
De lange dikke darm heeft de giraf gemeen met alle 'fijnproevers of concentrate feeders', soorten die hun voedsel selecteren en meer bladeren en knoppen dan gras eten. De lange dunne darm komt voor bij grazers. In vergelijking met andere fijnproevers is de dikke darm van de giraf nog extra lang (gegevens uit Hoffman, 1989).
Bij het edelhert is het spijsverteringskanaal 15 - 20 x de lichaamslengte.
Giraffen hebben snij- en hoektanden in de onderkaak, samen vormen ze een halve cirkel. De hoektanden zijn in tweeën of drieën gesplitst.
Bij herten komen in de bovenkaak soms hoektanden voor, in de onderkaak altijd. De snijtanden in de bovenkaak ontbreken. Bij sommige soorten, zoals muntjak, waterree en muskusdier zijn de bovenste hoektanden uitgegroeid tot ware slagtanden. Het edelhert heeft kleine hoektanden in boven- en onderkaak.
Het gebit van de gnoe is geschikt om kort gras af te bijten, langer gras laten ze staan. In de bovenkaak ontbreken de snij- en hoektanden. In de onderkaak staan de hoektanden naast de snijtanden. De snijtanden zijn lang en breed, de 2 binnenste spadevormig.
Het best ontwikkelde zintuig van de giraf is het gezichtsvermogen, de ogen zijn groot. Ook reuk en gehoor zijn goed ontwikkeld. Wanneer gebladerte het uitzicht belemmert, klimmen giraffen op een termietenheuvel of een andere hoogte om weer te kunnen kijken. Bij het zien van een mens blijft een giraf onbeweeglijk achter de begroeiing staan, wanneer hij een leeuw opmerkt, komt hij te voorschijn en strekt de hals om het dier niet uit het oog te verliezen: de leeuw valt dan niet aan, omdat hij weet dat hij gezien is.
De zintuigen van het edelhert zijn bijzonder goed ontwikkeld, beweging wordt op verre afstand opgemerkt, een vreemd geluid direct herkend en de reukzin is zeer goed ontwikkeld. Negatieve ervaringen worden goed onthouden, maar edelherten zijn ook heel goed in staat positieve ervaringen te onthouden, of vaste geluiden te herkennen. Zo kunnen mensen die op de A 50 in de file staan tussen Hoendeloo en Arnhem soms herten waarnemen op enkele tientallen meters van de snelweg, zij weten dat auto's geen gevaar vormen en hier elke dag rijden. Zou iemand over het raster klimmen, alle snelwegen op en langs de Veluwe zijn uitgerasterd i.v.m. de verkeersveiligheid, dan zouden de dieren direct vluchten.
Zien, reuk en gehoor zijn goed ontwikkeld bij gnoes. De ogen zijn relatief klein. Communicatie vindt plaats via geluid.
Indeling
Welke van de drie groepen: giraffen, herten en holhoornigen zijn te onderscheiden als de zenuw-zintuigdieren, de hart-longdieren en de stofwisseling-ledematendieren? We kunnen kijken of de drie groepen kunnen worden gekarakteriseerd zoals dat tot nu toe is gebeurd. Welke van de drie is dan meer naar buiten gericht en heeft de nadruk op de ledematen, welke heeft de nadruk meer op de stofwisseling en is naar binnen gericht en welke neemt de tussenpositie in?
Voor de tussenpositie kunnen we uitgaan van de kenmerken van de roofdieren in afgezwakte vorm, omdat we al ver in de stofwisselings-ledematendieren zijn. Als roofdierkenmerken zijn gevonden:
Bij de giraf en de antilopen, geiten en runderen ontbreken deze kenmerken. Bij de herten zijn ze wel aanwezig:
Op grond hiervan kunnen de herten als de middengroep worden genomen.
De giraf is met zijn lange poten en lange hals het hoogste zoogdier dat er is. De schouder-staartlengte is kort en het dier zeer in de hoogte gegaan. Bij de zenuw-zintuigdieren onder de hoefdieren zagen we dat de kop hoog boven de ruglijn uitsteekt. Bij het paard is dat op harmonische wijze te zien. Bij de kamelen zien we dat ook, maar daar wordt de hals al extra lang. Bij de giraffen zien we dit in overdreven vorm en strekt niet alleen de nek zich, maar het hele lichaam. Ook de poten zijn extra lang, een kenmerk dat giraffen ook al gemeen hebben met paarden en kamelen.
De ledematendieren gaan in de hoogte. Andersom zien we dat de verstofwisselde dieren uit de onevenhoevigen (de neushoorns) een overdreven lang lichaam hebben met korte poten.
Een tweede kenmerk dat giraffen met andere zenuw-zintuigdieren gemeen hebben is dat ze geen bijklauwen hebben, zoals runderen die wel hebben. Andere diergroepen waar de bijklauwen ontbreken zijn paarden, pekari's en kamelen. Alle drie groepen zijn gekarakteriseerd als zenuw-zintuigdieren, hoewel ze uit de onevenhoevigen en de evenhoevigen komen.
Een derde kenmerk dat een giraf in deze richting toont is de kleine derde hoorn op het voorhoofd van stieren. Bij de evenhoevigen zijn de hoorns en geweien altijd gepaard, alleen bij de giraf niet. Het oneven aantal is vergelijkbaar met de ene hoorn bij de neushoorns. Ook daarmee gaat hij in de richting van de zenuw-zintuigdieren.
Een vierde kenmerk is de hoornvorm. De twee hoorns staan rechtop. Er is een reeks te maken van giraf via herten naar runderen van recht via vertakt naar inwikkelend en opzij gebogen.
Als vijfde is te noemen dat de giraf voedsel eet met relatief hoge kwaliteit en dat de dikke darm langer is dan bij runderen. De spijsvertering zit daarmee meer achterin, een kenmerk dat paarden (in andere vorm) ook hebben.
De antilopen, geiten en runderen of holhoornigen zijn de stofwisseling-ledematendieren. Bij de gnoe is dat te zien aan het massieve lichaam met de zware voorhand, de opzij staande hoorns, de spijsvertering die vooraan zit (pens, dunne darm) en het slecht verteerbare voedsel.
giraf | edelhert | gnoe | |
gedrag | kijkt vijanden weg | kuddedier | |
ledematen | lang | gemiddeld | lang, dun |
lichaam | zeer lange nek | lage nek | korte nek, schoft, grote voorhand |
kleur | lichte onderzijde | jong gevlekt | egaal donker gekleurd |
hoorns | recht op | bolvormig gewei | opzij gebogen |
voedsel | fijnproever | variabele eter | grazer |
spijsverteringskanaal | lange dikke darm | lange dunne darm | |
gebit | gelobde hoektanden | kleine hoektanden | spadevormige snijtanden |
conclusie | zenuw-zintuigdier | hart-longdier | stofwisseling-ledematendier |
Enkele gegevens van giraf, edelhert en gnoe
Een kudde gnoes
Giraffen: stier en koe bij de paring, de stier is groter dan de koe
Een giraf: lange poten en nek
Een edelhert: groot gewei en evenwichtig lichaam
Een blauwe gnoe: massief lijf en lange poten
Twee vechtende giraffen, die met de nekken tegen elkaar slaan
Twee vechtende edelherten met de geweien in elkaar gehaakt
Een hinde (geen gewei)
Een blauwe gnoe: leigrijs, zwarte strepen op de nek en een zwarte kop
De langgerekte kop met twee rechte hoorns met ervoor
een beenknobbel en erachter twee beenknobbeltjes
Edelhert met vertakt gewei
Grazende gnoe met opzij staande hoorns
De smalle schedel en hoorns van een gnoe
Een giraf selecteert de blaadjes tussen de doorns van een acacia
Wanneer het nodig is, kunnen giraffen ook uit lage struiken eten
Een gnoe graast op kort, voedselrijk gras
Edelherten eten gras, maar ook bladeren
De zintuigen van een gnoe vallen nauwelijks op
Een giraf heeft grote ogen
De ogen van dit edelhert met een bastgewei zijn minder groot dan van de giraf
Het kalf van een edelhert is gevlekt
Gnoes bij het oversteken van een rivier
Bij het oversteken van een rivier worden de gnoes opgewacht door krokodillen
De enige verwant van de giraf is de okapi
Twee giraffen temidden van acacia's die met de nekken zwaaien