De mens is een zon.
De zintuigen zijn zijn planeten.
Novalis
Met de temperatuurzin neem je de temperatuur van voorwerpen of van de omgeving waar. De temperatuurzin bevindt zich in de huid en bestaat uit aparte zintuigjes voor koude en voor warmte. Net als bij de tastzin is de huid van het hele lichaam het zintuig. Wel is er een verschil. Bij de tastzin neem je een aanraking op een bepaalde plaats waar. Bij de temperatuurzin is de waarneming afhankelijk van je eigen temperatuur en van de oppervlakte van je huid die aan de warmte of koude is blootgesteld. Wanneer je een vinger eerst in een kommetje water houdt en daarna in water dat drie graden warmer is, dan merk je dat verschil nauwelijks. Wanneer je hetzelfde met je hele hand doet, merk je al meer verschil. En als je je hele onderarm in beide legt, is het verschil nog duidelijker voelbaar. Hoe groter de oppervlakte is waarmee het temperatuurverschil wordt vastgesteld, des te nauwkeuriger meet je het. Temperatuurverschillen van 0,3 graad kun je al meten als je helemaal naakt bent, in bad bijvoorbeeld. Wanneer je er een tijdje in ligt en het water een klein beetje kouder wordt, neem je dat al waar als een groot verschil.
Warmte en koude komen je lichaam via je huid binnen. Door een grotere oppervlakte huid aan warmte bloot te stellen, kan er meer warmte binnenkomen en daardoor ervaar je meer warmte dan bij een kleine oppervlakte die is blootgesteld. De temperatuur buiten je neem je waar en tegelijk doordringt die je. Dit geldt ook omgekeerd: we nemen niet de warmte waar van de buitenkant van een voorwerp, maar van het hele voorwerp.
Temperatuurzin heeft een nauwe relatie met je eigen warmte, je meet ten opzichte van je eigen warmte. Je meet er geen absolute temperaturen mee, maar relatieve. Wanneer je je ene hand drie minuten in water van 10 graden houdt en je andere hand in water van 40 graden en ze daarna beide in water van 27 graden, dan meet je ene hand dat het water warm is en je andere dat het koud is. Na enige tijd is dat effect weg en meten ze een gelijke temperatuur.
Temperatuur beïnvloedt je stemming en doet dat sterker dan de andere zintuigen. Ook dit heeft een relatie met de uitgebreidheid van het zintuig over je hele lichaam en doordat de warmte of kou in het hele lichaam welbehagen of onbehagen teweegbrengt. Kou werkt verkillend. Sterke kou heeft zelfs een verlammende werking. Warmte werkt enthousiastmerend, maar te sterke warmte wekt apathie op. Bij gemiddelde temperaturen is er geen effect op je stemming.
Warmte en koude zijn ook factoren om rekening mee te houden in het sociale leven. Wanneer je iemand wilt ontmoeten, dan geef je warmte. Je verwacht dan warmte terug te krijgen. Als je daarentegen koude voelt, voel je je afgewezen. Van je medemensen heb je warmte nodig, anders kun je in een gemeenschap niet leven. Je zegt niet voor niets dat je iemand niet in de kou kunt laten staan.
Vul drie kommen met water van 10, 27 en 40 graden. Houd gedurende 3 minuten je ene hand in de kom met water van 10 graden en je andere in de kom met water van 40 graden. Doe daarna beide handen in de middelste kom en laat ze daar enkele minuten in. Beschrijf wat je waar neemt.
Vul twee teiltjes met water dat 3 graden in temperatuur verschilt. Hou een vinger in het ene teiltje en doe hem na 3 minuten in het andere teiltje. Herhaal dit met de hele hand en indien mogelijk met de hele onderarm. Houd de temperatuur constant (thermometer!). Beschrijf wat je waarneemt.
Neem van een dier, een koe of een ander huisdier, op verschillende plaatsen (flank, poten, kop, hoorns, neus, etc) de temperatuur waar door je handen op dat deel van het dier te leggen. Waar is het warmer, waar kouder?
Probeer je situaties te herinneren waar er warmte was tussen mensen en waar er koude was. Bespreek dit met elkaar. Kun je patronen ontdekken?