De mens is een zon.
De zintuigen zijn zijn planeten.
Novalis
Je ruikt met je neus. Bij iedere ademhaling komt er lucht in je neus met daarin geurstoffen, die langs het neusslijmvlies strijken dat zich boven in je neus bevindt. Het neusslijmvlies is via korte zenuwen verbonden met de hersenen, de waarneming gaat rechtstreeks en snel naar de hersenen. Geuren neem je dus onmiddellijk waar, ze overvallen je en je zit er midden in. Je kunt je er niet voor afsluiten, omdat je steeds ademhaalt. Maar wanneer je langere tijd in een geur zit, neem je hem niet meer waar. Ook neem je het niet waar als een geur langzaam sterker wordt. Iemand die aankomt maakt je er dan op opmerkzaam.
Een voorbeeld. Tijdens het schoonmaken van de dunne darm van een koe merkten we nauwelijks dat we in de stank werkten. Toch nam de hoeveelheid darminhoud en daarmee de geur langzaam toe. Toen we na enige tijd thee gingen drinken, werden we pas daar de stank sterk gewaar aan de handen en kleren. Na terugkomst namen we de stank direct heftig waar, enige minuten later gelukkig al niet meer. Wanneer men zijn aandacht echter op de stank richt, dan blijf je hem natuurlijk wel waarnemen.
Omdat je altijd moet ademhalen, kun je geen afstand van geuren nemen, hij komt eenvoudig je neus binnen. Geur werkt sterk op je oordeelsvermogen: je wordt onmiddellijk gewaar of iets vies of lekker, plezierig of onplezierig, aangenaam of weerzinwekkend is. Dat komt omdat slechte dingen altijd stinken. Denk maar aan de hel, vulkanen, rottende dingen en giftige stoffen, die stinken allemaal. Natuurlijke stoffen die goed ruiken zijn niet slecht. Geur vormt de basis voor je morele oordeelsvermogen, omdat je onderscheid kunt maken in goede en slechte dingen, in goed en kwaad.
Mensen kunnen circa 2000 geuren onderscheiden, zoals rozen- en kamillegeur, de geur van paarden, geiten en koeien, de geur van melk, cola en bier, van hout, beton, en steen, van kalk en graniet, etc. Ook kun je de geur ruiken van een frisse lentedag, een zonovergoten zomerdag, een Toscaans dorp, een veenplas, een bedompte studeerkamer, een kamer waar een zieke ligt, etc. Ook de geur van de gemoedstoestand van een mens kun je ruiken: een angstige mens ruikt anders dan iemand die ontspannen is. Onbewust reageer je hierop.
In tegenstelling tot waarnemingen als smaak en gehoor zijn geurwaarnemingen slecht in te delen en te beschrijven. Vaak worden geuren beschreven met uitspraken als: het ruikt naar rozen, naar bosvruchten, naar vers fruit, een vettige lucht. Of: het doet me denken aan een krop sla, een oude schoen, het huis van oma, etc, etc. Geuren worden dan omschreven door gebruik te maken van andere waarnemingen, waarmee de geur een associatie heeft. Chemisch kan men de precieze samenstelling van een geur wel bepalen en veelal ook namaken. Hierbij kun je denken aan parfums en smaakstoffen die aan het voedsel worden toegevoegd.
Geuren kunnen sterke herinneringen oproepen. Je kunt ergens langs lopen en een geur van vroeger ruiken. De geur voert je ogenblikkelijk naar de omstandigheden waar je hem eerder hebt geroken, je duikt dan even helemaal onder in die herinnering. Veelal gebeurt dit zonder dat je je bewust bent dat je de geur hebt geroken. Geur heeft dat sterker dan andere waarnemingen.
In vergelijking met dieren is de reuk bij ons slecht ontwikkeld. Een hond ruikt een miljoen maal beter dan wij. Zo kan een hond makkelijk ruiken of een voetganger bang is en daar direct op reageren. Door de korte reactietijd is instinct gebonden aan geur, het gedrag van een dier wordt daardoor sterk door geuren bepaald. Wanneer jij zo goed zou kunnen ruiken, zou je voortdurend sterke oordelen hebben en zou je geen afstand kunnen nemen van je waarnemingen. Omdat er dan geen ruimte is voor een persoonlijke reactie, zou je bewustzijn instinctmatiger zijn en zou je niet vrij zijn.
De ligging van het reukzintuig
Neem enkele voedingsmiddelen en dranken en beschrijf de geuren. Wanneer je dat hebt gedaan, kun je het herhalen en letten op de oordelen die er zijn. Zijn er tijdens de oefening herinneringen boven gekomen? Zo ja, beschrijf die.
Ga naar een plek in het bos, in een stal, een weiland etc en beschrijf de geuren. Welke geuren neem je direct waar en welke merk je pas na enige tijd op? Welke oordelen ontstaan er?
Ruik aan de verschillende voeders in de stal. Beschrijf de geuren en beschrijf de onmiddellijke oordelen die je had (lekker, vies, etc). Deze oefening is met veel dingen te doen: planten, dieren, voedingsmiddelen, stoffen, wasmiddelen, etc.