Kijkt men eens naar de vertering van de koe.
Dat is mooi,
Dat is geweldig,
Dat is iets ongelofelijk geestelijks.
Rudolf Steiner
In de familie van de geitachtigen vinden we niet alleen geiten en schapen. Ook dieren als de gems en de muskusos horen erbij, evenals de bosgemzen, de goral en de sneeuwgeit. De familie is verdeeld in drie groepen. De eerste groep omvat de geiten en schapen, de tweede de gems, de bosgems, de sneeuwgeit en de goral en de derde bestaat uit de takin en de muskusos. Op deze pagina zullen we eerst naar de gedomesticeerde geit en schaap kijken en daarna naar de familie als geheel.
Geitachtigen zijn compact gebouwde niet zo grote hoefdieren met sterke poten. De hoeven zijn geschikt om in steil, ruig terrein goede grip te hebben. Ze komen vooral in het gebergte en in polaire streken in Eurazië voor. Sommige soorten leven in Afrika of Amerika. Beide geslachten hebben hoorns. Bij geiten en schapen is er geslachtsdimorfisme (beide geslachten wijken sterk van elkaar af, bijvoorbeeld in grootte, kleur of hoorns). Het lichaam en de hoorns van de bokken en rammen zijn veel groter dan die van de geiten en ooien. Bij de andere soorten is er weinig verschil.
Schapen die in een weiland, op een dijk of op de heide lopen lijken van veraf bewegende bolletjes wol, die vredig grazen en zich langzaam voortbewegen. Op de heide is er een herder bij met een hond en worden ze bij elkaar gehouden. Op grasland gaan ze hun eigen weg, ook daar zoeken ze elkaar vaak op. Ze reageren niet erg wanneer men ze nadert. Ze grazen of herkauwen gewoon door, kijken hooguit even op. Komt men te dichtbij dan springen ze op en maken zich al blatend uit de weg. Ze reageren dan schrikachtig.
Schapen kunnen het hele jaar buiten zijn. Wind en regen deren hen niet. Ze stellen niet veel eisen aan hun omgeving.
Ze bijten het gras kort af en houden dat kort en zo selecteren ze het meest voedzame van het slecht verteerbare gras. Op plaatsen andere dieren het moeilijk hebben om te overleven kunnen schapen nog voldoende voedsel vergaren.
Schapen worden gehouden voor de wol en het vlees, sommige soorten voor de melk. Deze dieren stellen hogere eisen aan het voer. In het heide-potstalsysteem van de zandgronden werden schapen gehouden voor de mest, die de akkers vruchtbaar maakte.
Schapen zijn witte enigszins gedrongen, niet al te grote dieren. Het gewicht is circa 70 kilo. Ze zijn krullerig behaard met een dichte vacht. Ze hebben een afgerond lichaam met vrij korte poten, waardoor het lichaam dicht bij de grond is. De rug is min of meer recht en de kop zit op een korte nek. De kop komt iets boven de ruglijn uit en is enigszins gedrongen en niet lang. De neus lijkt stomp. Het melkschaap staat wat hoger op de poten en is wat slanker gebouwd dan het vleesschaap.
Behalve het Drents heideschaap hebben Nederlandse schapen geen hoorns. Die van het heideschaap zijn dik. Ze staan naar achteren en opzij en maken een inwikkelende beweging, de groeirichting is naar opzij en de wikkels gaan naar achteren.
Als men geiten tegen komt, ziet men wat anders. Kom je in de buurt, dan hebben ze je al snel in de gaten. Vaak komen ze naar je toe en willen je likken of aangehaald worden. Ze dringen zich op en hebben de neiging achter je aan te komen. Ze schrikken niet en lopen niet weg. Het zijn nieuwsgierige dieren. Ze zijn op zoek naar eten en knabbelen aan je jas of aan je rugzak. Een geit achter een raster ziet vaak kans om uit te breken. Ze mekkeren.
Geiten hebben een voorkeur voor bergachtig gebied, waar ze kunnen klimmen, iets wat ze veel doen. Denk maar aan dwerggeiten in de kinderboerderij, die altijd op een kist of een boomstronk willen klimmen.
Geiten selecteren hun voedsel en als ze de keuze hebben knabbelen ze meer aan bladeren en knoppen dan dat ze grazen. Ze strekken hun nek en lichaam en gaan ook op hun achterpoten staan om hoog in struiken bladeren te kunnen pakken. Dwerggeiten klimmen zelfs in bomen. Geiten lopen en grazen veelal alleen.
In onze streken stellen deze dieren nogal wat eisen aan hun omgeving: relatief goed voedsel, geen kou en regen. Wanneer het gaat regenen, dan breken ze overal doorheen om maar naar binnen te kunnen. Hun geluid is een hoog mekkeren.
Geiten zijn slanke dieren met een sprekende kop op een relatief lange hals. Ze hebben relatief lange poten. De voorhand is licht gebouwd, de achterhand met het uier zwaarder. De kop is langer dan van het schaap, maar wordt niet zo smal als van een gazelle. Aan de kin hangt een sik. Het korte staartje staat rechtop. Een schaap en geit wegen beide ongeveer 70 kilo. Een geit is wat hoger en langer dan een schaap.
De kantige hoorns lopen rechter omhoog dan bij het schaap en zijn naar achteren gebogen.
Geiten en schapen lijken op elkaar en toch zijn ze anders. Geiten zijn nieuwsgierig en inventief, schapen veel minder. Geiten selecteren hun voedsel meer dan schapen. Geiten zijn lichter gebouwd met langer poten dan schapen. De hoorns van geiten staan rechter op dan van schapen. Geiten hebben een hekel aan water en klimmen graag. Geiten mekkeren, schapen blaten.
De geit is het nieuwsgierige zintuigactievere dier en het schaap het meer ingekeerde stofwisselingsactievere dier.
De wilde geiten
Zoals gezegd vallen de geitachtigen in drie groepen uiteen. Deze groepen zullen met elkaar worden vergeleken. Op de afbeeldingen zullen ook de onbekendere soorten staan, bij de bespreking beperk ik me tot enkele bekende vertegenwoordigers: de gems (gemsachtigen), de steenbok, het wilde schaap (geiten en schapen) en de muskusos (muskusosachtigen).
De gemsachtigen hebben korte, scherpe hoorns die recht op de schedel staan. De muskusosachtigen hebben dikke, massieve, naar opzij buigende hoorns. De schapen en geiten hebben de grootste en best ontwikkelde hoorns. Die van de geiten staan meer recht op en die van de schapen buigen meer opzij. De hoorns van de bokken zijn groter dan van de geiten. De grootste hoorns hebben de Argali Marco Polo schapen met een maximale lengte van 170 cm.
Wilde schapen komen voor op de weiden in de bergen. Afhankelijk van de auteur worden 1 - 6 soorten onderscheiden met meer dan 30 geografische rassen, die elkaar op verschillende plekken overlappen. De rassen variëren in schofthoogte van 60 tot 125 cm en in gewicht van 30 tot 200 kg. Ook lengte en gewicht van de hoorns variëren sterk: van 50 tot 170 cm en van 5 tot 25 kg. Wilde schapen hebben langere poten dan de gedomesticeerde soorten.
Wilde schapen komen voor vanaf Zuid-Europa via Azië tot in Noord-Amerika. Voorbeelden zijn de Europese moeflon (70 cm hoog, 50 kg zwaar), het steppenschap (90 cm, 90 kg) uit Voor-Azië, het Marco Poloschaap (125 cm hoog en 180 kg zwaar, het grootste schaap) uit Centraal-Azië en het Amerikaanse dikhoornschaap (110 cm, 125 kg). De grootste dieren komen voor in Centraal-Azië, vandaar worden ze naar het westen en naar het oosten kleiner. In Europa komen de kleinse schapen voor. Hoe groter het dier, hoe groter de hoorn en hoe meer de hoorn inwikkelt.
De verspreiding van schapen
Grootte en gestalte van drie schapenrassen: 1. Transkaukasisch schaap, 2. Turkmenisch schaap, 3. Altai-argali schaap
De moeflon komt voor op Corsica en Sardinië en is voor de jacht noordelijk van de Alpen ingevoerd. In Nederland komt hij voor op de Hoge Veluwe. Het is een slank bruin dier met een witte onderzijde. De poten zijn wit-zwart gekleurd. De hals en poten zijn langer dan bij het gedomesticeerde schaap. De gebogen hoorns lopen naar opzij en naar achteren. De hoorns groeien tot het vierde jaar sterk, daarna neemt de groei af tot in het negende jaar de maximale grootte is bereikt. Op de hoorns is te zien welk deel in een jaar is gegroeid. Hun voedsel bestaat uit gras, kruiden, jonge bladeren, vruchten en bast.
Het Marco Poloschaap is een groot en gedrongen dier met een krachtige gestalte en met manen op de hals en borst en enorme, spiraalsgewijs naar buiten staande hoorns, die tot 1,70 meter lang kunnen worden (langs de kromming gemeten). Aan de basis raken de hoorns elkaar, zodat ze praktische de gehele schedelbasis bedekken. Het dier leeft tot een hoogte van 6000 meter.
Hoornvormen van verschillende schapenrassen
Steenbokken en geiten zijn dieren van het hooggebergte. Ze hebben daarom geen samenhangend verspreidingsgebied. Ze komen voor in Europa, Noord-Afrika en Azië. Ieder gebergte heeft zijn eigen (onder)soort met zijn eigen hoornvorm. Afhankelijk van de auteur worden 1 - 6 soorten onderscheiden met een groot aantal ondersoorten. Ze zijn alle onderling kruisbaar. Het voedsel bestaat uit gras, kruiden en jonge loten van struiken en bomen.
De huisgeit stamt af van de bezoargeit uit Griekenland en West-Azië. De wilde geit heeft een krachtig gebouwd lijf met sterke ledematen en brede hoeven. Deze geit heeft een grijze vacht waarover bij de schouder en op de rug zwarte strepen lopen, op de onderzijde is een smalle strook wit gekleurd. De poten zijn zwart-wit. Hij is 70 - 90 cm hoog en weegt 40 – 90 kg, maar kan in sommige gebieden aanmerkelijk groter en zwaarder worden. De kop zit relatief hoog (iets hoger dan bij de steenbok) en hij heeft een kinbaard. De hoorns van de bokken (tot 1,30 m lang) zijn glad en hebben een scherpe kant aan de voorkant en lopen omhoog en naar achteren. Ze lopen vrij recht naar achteren en wijken daarna uiteen. De hoorns van de geiten zijn korter (tot 30 cm).
De steenbok heeft een meer gedrongen gestalte dan de wilde geit. Het dier is bruin, is (afhankelijk van de regio) 65 - 100 cm hoog en weegt 40 - 120 kg. Geiten zijn veel kleiner. Bokken dragen een sik. De hoorns hebben ribbels en lopen gelijdelijk schuin weg en buigen minder ver terug dan bij de bezoargeit. Ze komen voor op alpenweiden en rotsachtig terrein in het hooggebergte. Steenbokken selecteren het beste voedsel en gaan in de zomer met de verdwijnende sneeuwgrens mee omhoog. Ze bewegen langs steile hellingen en kunnen uitstekend klimmen en springen.
Een muskusos is geen os, daarentegen is het een groot schaap. De ♀ hebben geen muskusklieren, de ♂ wel. Ze komen voor op de toendra in het noorden van Canada en op Groenland en zijn ingevoerd op Spitsbergen en in Noorwegen (Dovrefjell). Daar is het dier makkelijk te benaderen en te bekijken.
Het is een gedrongen dier, dat er imposant uitziet door de dikke vacht en de wijd uitstaande hoorns. De kop hangt laag en ze hebben een hoge schoft. Muskusossen zijn ongeveer 1,40 meter hoog en wegen circa 400 kg. Hun omvang is groter dan hun gewicht doet vermoeden door de dikke vacht. De haren op de rug zijn 15 cm lang en op de buik zijn ze tot 90 cm lang. Aan de hals hebben ze lange manen. Dit alles geeft ze niet alleen een veel grotere omvang dan ze hebben, maar zorgt ook voor een bijzonder goede isolatie.
De vacht is (donker)bruin met wittige benen, ook de neus is wit. Op de kop zitten hoorns. Deze buigen sterk naar buiten en gaan omlaag en buigen dan weer iets naar binnen. Aan de basis hebben de hoorns 10 cm dikke beenplaten gevormd. Deze pantseren het voorhoofd en zijn zo hard dat een geweerkogel er niet doorheen komt.
Muskusossen komen voor in gebieden waar veel sneeuw ligt en het maandenlang donker is. In de winter laten ze zich groepsgewijs insneeuwen. In de zomer mogen ze graag door plassen waden. Opvallend is dat het dier goed kan klimmen.
Ze eten gras, dwergstruikvegetatie (heide, wilg), mos en korstmos. Ze bewegen traag en het zijn vriendelijke dieren, die pas agressie vertonen wanneer men te dicht in de buurt komt of wanneer ze worden aangeraakt.
Wanneer ze worden bedreigd door een roofdier vluchten ze niet, maar gaan de volwassen dieren in een kring staan met hun koppen met hoorns naar buiten gericht, de jonge dieren staan in de kring. Af en toe doet een dier een uitval en kan dan de aanvaller op de hoorns nemen, daarna wordt het dier op de grond gesmeten en wordt geprobeerd het te vertrappen. Het dier gaat wanneer de uitval is mislukt ruggelings terug in de kring. Door dit gedrag is het dier voor de mens een makkelijke prooi. Door walvisvaarders en poolvorsers is hij sterk bejaagd geweest.
Muskusossen op een rij, die zich verdedigen.
De gems komt voor in het hooggebergte in Europa en West-Azië, met name op alpenweiden en rotsachtig terrein boven de boomgrens. In strenge winters trekken ze naar beneden. Het is een vrij slank, gracieus dier, dat 75 cm hoog is en 40 kg weegt. Het dier is in de winter aan de bovenzijde zwart en in de zomer bruin, de onderkant is wit. De kop zit hoog en is duidelijk zwart-wit getekend. De ogen zijn groot. Een baard en manen komen niet voor, maar de haren langs de ruggengraat op de hals en de rug kunnen rechtop worden gezet.
De hoorns zijn kort, staan parallel en zijn naar boven gericht. Aan het eind buigen ze naar achteren. Bij de geit zijn de hoorns slanker en langer dan bij de bok.
Het voedsel bestaat uit grassen, kruiden, bladeren en opslag van bomen. In de zomer zijn ze tamelijk kieskeurig, ze eten dan knoppen en jonge scheuten.
Het is een buitengewoon behendig dier, het klimt en springt bijzonder goed. Hij loopt over smalle richels en springt van steile hellingen af. Onderling kunnen de dieren zeer agressief zijn. De alarmroep is een hoog fluiten. Ze mekkeren als een geit.
Gemzen en steenbokken zijn dieren van steile hellingen in het gebergte. Schapen en muskusossen zijn dieren van de vlakte. Van de eerste twee is de gems het dier dat slank is gebouwd en behendig is. De hoorns staan rechtop en zijn klein. De vacht is bovenop donker en onderop wit en de kop is getekend. Het is een alert dier en het heeft grote ogen. Evenals de geit springt het goed. De muskusos is het meest compacte en het grootste dier. Hij leeft een deel van het jaar in het donker en zit in een dichte vacht. Hij leeft van laagwaardig voedsel. De hoorns zijn op de kop tot een plaat geworden en gaan sterk naar opzij. De steenbokken en schapen vormen de middengroep.
Skelet van een schaap en een geit
Een schaap
Een schaapskudde
Een ram met geribbelde, gedraaide hoorns
Geiten
Een geitenbok: rechte en daarna opzij staande hoorns
Een geit vindt altijd een gaatje om uit te breken
Een wild schap, de moeflon, ook op de Hoge Veluwe te zien
Een Turkmenisch schaap
Een Marco Polo (Pamir argali) schaap, 2 x zo groot als een moefon schaap (helaas een opgezet exemplaar)
De hoorns van een Marco Polo schaap
Een wilde geit, of bezoargeit
Een Alpensteenbok
Een Syrische steenbok
Twee steenbokken in de aanval
Vechtende steenbokken, de hoorns in elkaar
Een muskusos, een dikke vacht en opzij staande hoorns
Een takin (verwant aan de muskusos)
Een gems (bok)
De geit van de gems is bruin
Een sneeuwgeit (verwant aan de gems)