Een mens wordt niet een mens,
maar is mens.
Erich Blechschmidt
In deze week nestelt het embryo zich in de wand van de baarmoeder en het aan de buitenkant gelegen voedingsweefsel groeit hard. De kiemschijf ontstaat en groeit veel minder hard, daarom komt hij vrij in de ruimte te hangen. Het verschil in groeisnelheid is hiervoor verantwoordelijk.
Het embryo (de blastula) is in de baarmoeder aangekomen en nestelt zich in aan de kant van de embryoblast in de wand van de baarmoeder. Enzymen van het embryo verteren het moederlijk weefsel. Het embryo gedraagt zich agressief en vreet de baarmoederwand weg en groeit.
De trofoblast groeit hierdoor snel, zelfs zo snel dat er een woekerend weefsel zonder celwanden, maar met veel kernen (syncytiotrofoblast genoemd; syncytio betekent dat de kernen samen in het weefsel liggen) ontstaat. De 'gewone' (cyto)trofoblast (= voedingsweefsel met celwanden) blijft aanwezig tussen de syncytiotrofoblast en de embryoblast.
In de syncytiotrofoblast ontstaan openingen, lacunae genoemd, waar moederlijk bloed doorheen kan stromen, zodat er maar één wand tussen moederlijk bloed en embryonaal weefsel is en er maar een barrière is voor de uitwisseling van stoffen. Ook gaat embryonaal weefsel om moederlijke haarvaten en kliergangen heen liggen. Zo kan het embryo van zuurstof en voeding worden voorzien en kunnen afvalstoffen worden afgevoerd. Maar kunnen giftige stoffen het embryo ook makkelijk bereiken.
De moeder geeft in haar eigen weefsel ruimte aan het embryo. Ze laat een vreemd wezen in haarzelf toe. Dat is een wonderlijk proces, omdat vreemde wezens (door de fusie van eicel en zaadcel is het embryo een vreemd wezen voor de moeder) in het lichaam bestreden worden. Een hormoon van het embryo (HCG) zorgt ervoor dat de moeder het embryo accepteert.
Op dag 10 ligt het embryo helemaal in het moederlijk weefsel en wordt er een prop gemaakt die de wand sluit. Daarmee is de wand helemaal gesloten. Om het embryo heen ligt de trofoblast, later chorion (= huid) genoemd, en daaromheen de baarmoederwand.
Afbeelding 12. De innesteling in de baarmoederwand
Links op dag 7-8; het embryo ligt aan de kant van de embryoblast tegen de baarmoederwand aan en de syncytiotrofoblast breidt zich uit in het moederlijk weefsel (geel-groen). De hypoblast ontstaat door afsnoering van cellen van de embryoblast (wit).
Rechts op dag 8-9; het embryo vreet zich verder in de baarmoederwand in, de hypoblast (platte cellen) heeft zich helemaal naar onder uitgebreid en vormt samen met de cytotrofoblast de wand van de blastocoel. In de embryoblast is de amnionholte ontstaan, de epiblast (hoge cellen) ligt op de hypoblast en het amnion is gevormd uit epiblast en cytotrofoblast. De syncytiotrofoblast ligt tegen een moederlijk bloedvat (haarvat) aan.
Afbeelding 13. De innesteling, vervolg
Links op dag 9; het embryo vreet zich verder in de baarmoederwand in. De syncytiotrofoblast woekert in het moederlijk weefsel en gaat om haarvaten liggen en maakt openingen (lacunae) waar direct moederlijk bloed door kan stromen. Moederlijk weefsel en bloed blijven afgescheiden van embryonaal weefsel. De amnionholte ontstaat, waardoor de twee cellen dikke kiemschijf ontstaat. Het weefsel van de hypoblast gaat de hele blastocoelwand bekleden, die nu dooierzak heet. Tussen dooierwand en trofoblast ontstaat een dik weefsel: het extra embryonaal mesoderm.
Rechts het embryo op dag 12; het embryo ligt helemaal in het weefsel van de baarmoederwand. De syncytiotrofoblast breidt zich snel uit. Het extra embryonaal mesoderm wordt dikker en er ontstaan holtes in, het extra embryonaal coeloom.
Afbeelding 14. Het embryo op dag 13 (vereenvoudigd)
De gaten in het extra embryonaal mesoderm hebben zich aaneengesloten tot de chorionholte, de wand ervan heet chorion. De syncytiotrofoblast ligt nu overal om het embryo heen, het is dikker aan de binnenkant van het baarmoederlijk weefsel dan aan de buitenkant. De embryonale schijf zit aan de rugkant vast aan het chorion. Om de hele chorionholte ligt er syncytiotrofoblast met daarin lacunae met moederlijk bloed. (De primaire dooierzak die zich van de nu secundair genoemde dooierzak heeft afgescheiden is weggelaten.)
Aan de kant van de blastocoel worden van de embryoblast platte, vierkante cellen afgesnoerd (afb. 12 – 15). Deze cellen worden hypoblast (hypo = onder) genoemd. De hypoblast breidt zich naar de trofoblast uit en bekleedt die. In de embryoblast ontstaat een kleine holte, die amnionholte wordt genoemd, het dak ervan wordt amnion (= schaapshuid) genoemd. De cellen die tegen de hypoblast aanliggen worden cylinder- of langgerekt kubusvormig en deze cellaag wordt de epiblast (epi = boven) genoemd. Door de vorming van de dooierzak en de amnionholte is een ronde, platte embryonale of kiemschijf gevormd van twee lagen (epi- en hypoblast). Aan het eind van de week ontstaat in de kiemschijf de prochordale plaat.
Afbeelding 15. De kiemschijf op dag 9 (links) en dag 14 (rechts)
Links: Het embryo op dag 9; de kiemschijf is twee cellagen dik en is rond en plat.
Rechts: het embryo is aan de rugkant via de hechtsteel verbonden met het chorion en de cyto- en syncytiotrofoblast. Het hangt vrij in de chorionholte. Aan de kant van de embryonale schijf waar het hoofd zal ontstaan ligt de prochordale plaat. De epiblastcellen zijn hoog, de hypoblastcellen zijn plat.
Vanaf dag 9 wordt het weefsel tussen de trofoblast en de embryonale schijf, amnion en dooierzak dikker (afb. 13). Dit weefsel wordt extra embryonaal mesoderm genoemd (extra = buiten). Een verwarrende naam, omdat het weefsel binnen het embryo ligt. De naam duidt erop dat het weefsel buiten de kiemschijf ligt. Doordat de cytotrofoblast en de syncytiotrofoblast veel harder groeien dan de kiemschijf, gaat dit weefsel scheuren en ontstaan er holtes (het extra-embryonaal coeloom (= holte)) in, die zich vanaf dag 12 verenigen tot de chorionholte. De trofoblast wordt nu chorion genoemd.
De kiemschijf met amnion en dooierzak zit eerst met de rug vast aan het chorion (dag 12). Deze aanhechting verschuift naar de stuit (of beter: de plaats waar de stuit zal ontstaan) en wordt smaller. Deze aanhechting wordt de hechtsteel genoemd.
De ronde, platte kiemschijf, amnionholte en dooierzak hangen nu als een in tweeën gedeelde bal aan de hechtsteel vrij in een grotere ronde ruimte (de chorionholte) met het chorion als wand.
Het embryo groeit. Aan het begin van de tweede week is het circa 0,3 mm groot, aan het eind 3 – 3,5 mm. Het is een week tijd 10 x zo groot geworden. De kiemschijf is nog klein: 0,5 mm.
Ongeveer een op de 90 zwangerschappen betreft een tweeling. Die kunnen twee-eiig of een-eiig zijn. Twee-eiige tweelingen ontstaan uit twee bevruchte eicellen, zijn niet hetzelfde en kunnen van hetzelfde geslacht zijn of niet. Dit betreft 2/3 van alle tweelingen. De twee embryo's ontwikkelen zich zoals boven beschreven en hebben elke hun eigen amnion en chorion (afb. 16).
Een-eiige tweelingen ontstaan uit één bevruchte eicel, meestal doordat er in de eerste week in de blastula twee embryoblasten ontstaan. Deze embryo's hebben een eigen amnion en delen het chorion en de placenta (afb. 17). Een klein aantal tweelingen ontstaat nog in de tweede week, na de vorming van het amnion, door splitsing van de kiemschijf. Zij zitten samen in hetzelfde amnion en delen eveneens chorion en placenta (afb. 18).
Afbeelding 16. Twee-eiige tweeling
Er zijn 2 zygotes, die zich innestelen. Zij hebben beiden hun eigen omhulling (amnion, chorion) en trofoblast.
Afbeelding 17. Een-eiige tweeling
Er is een zygote met 2 embryoblasten, die innestelt. Beide embryo's hebben een eigen amnion, maar zitten samen in hetzelfde chorion.
Afbeelding 18. Een een-eiige tweeling uit de tweede week
De embryonale schijf splitst. De embryo's zitten samen in dezelfde amnion en chorion.
In de eerste week van de ontwikkeling deelde de eencellige zygote zich in veel kleine en gelijke cellen en ontstonden de morula en blastula. Aan het eind ontstonden de trofoblast en de embryoblast. In de tweede week vindt er een omkering plaats, doordat het embryo uit de zona pellucida komt, en gaat het embryo groeien. De cellen worden niet nog kleiner, maar groter. Met name de trofoblast groeit enorm snel, zo snel dat er geen celwanden worden gemaakt in de syncytiotrofoblast.
De nadruk van de groei ligt bij de periferie, de trofoblast. De groei van het centrum, van de embryoblast, blijft achter, wat duidelijk wordt door het scheuren van het extra embryonaal mesoderm en het ontstaan van de chorionholte. Wel zien we daar differentiatie in amnion en dooierzak, in epi- en hypoblast.
Er is nu weer interactie met de omgeving, de afgeslotenheid door de zona pellucida van de eerste week is er niet meer. Het embryo geeft hormonen en enzymen af en neemt voedingsstoffen op uit het moederlijk baarmoederweefsel. Het gedraagt zich aggresief doordat het in het moederlijk weefsel indringt. Daardoor kan het groeien. De omhulling van de dichte zona pellucida wordt vervangen door de omhulling van de voedende baarmoederwand.
Het centrum, de kiemschijf, is een platte ronde schijf geworden van twee cellen dik, waar wel een boven en onder zijn, maar nog geen links en rechts. De schijf heeft nog geen inhoud. Een begin van oriëntatie ontstaat pas aan het eind van de week met de hechtsteel.
Tweelingen kunnen, behalve in de eerste week, ook aan het begin van deze week nog ontstaan. De kiemschijf is nog deelbaar, daarna niet meer. Het embryo is dan pas in-dividueel (= on-deelbaar) geworden.
De ontwikkeling van de eerste week is bij alle zoogdieren gelijk in vorm en tijd. Nu is dat niet meer het geval, zowel vorm als duur zijn soortsafhankelijk.
De karakteristiek van deze week is een omkering van de karakteristiek van de eerste week en is die van de plant:
Daarom heeft het embryo in de tweede week de karakteristiek van de plant en kan het de “plant-mens” worden genoemd.
Rudolf Steiner heeft gezegd dat de mens in de tweede week nog niet in het embryo is, maar er om heen zweeft. Het geestwezen leeft in de periferie, in de omhulling van de trofoblast.
eerste week | tweede week | |
ontwikkeling | deling | groei en woekering |
interactie, communicatie | geen | intensief |
tijdsduur | onafhankelijk van de soort | soortsafhankelijk |
weefsels | geen differentiatie | differentiatie |
omhulling | zona pellucida | baarmoederwand |
Tabel 3. Verschillen van de eerste en tweede week
Afbeelding 19. De plant of een beeld voor de 'plant-mens' (ontleend aan van der Wal (2003): Hartmann)
De plant streeft bij zijn groei naar de periferie en groeit vanuit zijn kiem seizoensafhankelijk naar alle kanten de ruimte in.