Kijkt men eens naar de vertering van de koe.
Dat is mooi,
Dat is geweldig,
Dat is iets ongelofelijk geestelijks.
Rudolf Steiner
Antilopen, geiten en runderen zijn van de hoorn- en geweidragers de stofwisseling- ledematendieren. Er zijn 83 soorten antilopen met meer dan 330 ondersoorten, 25 soorten geiten (waarbij ook de schapen worden geteld) met 85 ondersoorten en 9 rundersoorten met nauwelijks ondersoorten.
Antilopen zijn loopdieren. Er zijn rennende, springende, en trekkende antilopen. O.a. gnoes en gemsbokken kunnen goed rennen en gazellen kunnen goed springen. Antilopen komen voor op de savanne en in het bos.
Onder de geiten komen veel dieren voor van het (hoog-)gebergte. O.a. gems en steenbok zijn uitstekende klimmers, schapen bevolken de bergweides.
Runderen komen voor op de vlakte, bijvoorbeeld de bizon en in half-open bos, bijvoorbeeld de wisent en het oerrund. Bizons kunnen goed rennen, andere runderen veel minder.
Antilopen zijn niet al te grote dieren, van de meeste ligt het gewicht tussen 25 en 200 kilo. Het zijn slanke dieren met slanke en lange poten. Zowel dieren die achteraan hoger zijn gebouwd en langere achterpoten hebben, als dieren met een schoft komen voor. De kop is slank en de nek lang. De kop steekt boven de ruglijn uit en zit hoog.
Geiten zijn ook niet groot, hun gewicht ligt tussen 40 en 140 kilo. Zij zijn breder gebouwd en hebben meest relatief korte poten. De kop is smal tot breed en kan hoog of laag zitten.
Runderen zijn grote dieren, de meeste wegen tussen 600 en 1000 kilo. Ze zijn breed gebouwd met een massief lichaam op matig lange poten. De kop is relatief breed en wordt laag gehouden.
De hoorns van antilopen staan recht in het midden van het voorhoofd. Ze lopen voornamelijk recht en niet zo lang. Ze kunnen naar voren, naar achteren of opzij zijn gebogen. Ook als ze gebogen zijn blijven ze vooral recht lopen. Bij sommige groepen zijn de hoorns geribbeld, bij andere glad. Ook hoorns met schroefdraad komen voor.
Hoorns van antilopen: Gunthers dik-dik, blesbok, hartebeest en impala
De hoorns van geiten staan ook recht op het voorhoofd. Ze buigen echter naar opzij. Ze zijn glad.
De hoorns van runderen staan aan de zijkant van de schedel en buigen naar opzij en zijn glad en ze zijn vaak lang.
Hoorns van een geit en een bizon
De snijtanden van de onderkaak laten verschillen zien:
De snijtanden van antilopen lijken op de grote snijtanden van paarden en de snijtanden van geiten lijken op de lange snijtanden van varkens.
De snijtanden in de onderkaak van (van links naar rechts) impala, geit en bizon (overgenomen uit Schad)
Antilopen zijn vaak licht van kleur met een lichte onderzijde en bij verschillende groepen komen kop- of poottekeningen voor.
Geiten zijn licht tot donker van kleur en behalve bij de gems komen er geen kop- of poottekeningen voor. De onderzijde kan licht zijn.
Runderen zijn bruin tot zwart gekleurd. Een lichte aalstreep of witte onderpoten komen voor.
Antilopen selecteren veelal hun voedsel en ze eten bladeren, jong gras en ook wel vruchten.
Geiten selecteren hun voedsel ook, maar eten vaker gras dan antilopen.
Runderen eten vooral gras en eten het laagwaardigste voedsel met veel cellulose.
Antilopen hebben grote ogen en oren. Runderen hebben kleine ogen en oren. Geiten zitten er tussenin.
De meeste soorten vinden we bij de antilopen. Ze zijn er in vele vormen en maten: van het 25 cm grote Bates bokje tot de eland- en paardantilopen met een schouderhoogte van 1,40 meter. De gewichten liggen tussen 2 en 800 kg. De meeste antilopen wegen tussen 25 en 200 kg.
Veel antilopen doen denken aan andere hoefdieren, namen verwijzen naar andere dieren en laten de vormenrijkdom en de gedragsrijkdom zien. Enkele voorbeelden: reeantilope, steenbokantilope, gemsbok, lamagazelle, girafgazelle, koeantilope, elandantilope, bokje, etc.
Antilopen komen voor in veel verschillende biotopen, zoals de woestijn, de savanne, het oerwoud en het half-open landschap, maar ook in natte gebieden en in rotsig gebergte. Het grote aantal soorten en ondersoorten wijst erop dat iedere biotoop zijn eigen soort en ondersoort heeft. Antilopen staan in interactie met hun omgeving en kunnen zich goed aanpassen.
Bij de geiten zijn er minder soorten (25), maar er zijn wel veel ondersoorten (85) te vinden, met name bij de geiten en schapen, die beide een groot verspreidingsgebied hebben. Omdat het dieren van het gebergte zijn, zijn er veel onderbrekingen in de verspreiding. Daardoor konden er veel ondersoorten ontstaan. De verschillen tussen de ondersoorten zijn groot, maar de dieren zijn wel onderling kruisbaar. Het Marco Poloschaap heeft een schofthoogte van 1,20 meter en is kruisbaar met het moeflonschaap met een schofthoogte van 60 centimeter.
Bij de runderen vinden we 9 soorten en nauwelijks ondersoorten. De meeste soorten hebben een groot verspreidingsgebied (oerrund, bizon, wisent, water- en Afrikaanse buffel). Ondersoorten zijn echter nauwelijks ontstaan. Van het rund en de waterbuffel zijn wel veel rassen gefokt met een grote vormenrijkdom en andere runderen zijn gedomesticeerd (gaur, banteng, yak). Er is wel variatie mogelijk, die is aangepast aan de omgeving, maar de variatie kan alleen door de boer tot verschijning worden gebracht. Van nature leiden verschillen in biotoop niet tot andere (onder-)soorten.
Antilopen zijn opener voor de omgeving dan geiten en die zijn weer opener dan de runderen.
Impala: lange poten, kop hoog en lichte onderzijde
Kaukasisch schaap: egaal gekleurd
Afrikaanse buffel: rond, massief, zwart lichaam
Gemsbok: lange rechtte hoorns en kop- en poottekening
Bizon: hoge schoft, kop laag, korte poten, korte hoorns opzij van de schedel
Moeflonschaap: donkere vacht, hoorns staan opzij
Kleine koedoe: slank, lange nek, rechtopstaande gedraaide hoorns
Alpensteenbok: machtige, opzij staande hoorns, donker lichaam, lichte onderzijde en poottekening
Gaur: een machtig lichaam en de kop laag met witte onderpoten
Litschi waterbok: licht gekleurd, lichte onderzijde, kop hoog