Kijkt men eens naar de vertering van de koe.
Dat is mooi,
Dat is geweldig,
Dat is iets ongelofelijk geestelijks.
Rudolf Steiner
Als inleiding van de roofdieren zullen, in navolging van Schad in Säugetier und Mensch, eerst de hond en de kat worden besproken. Daarna kijken we naar hun wilde verwanten, de wolf en de wilde kat, die weer worden vergeleken met de vos en de lynx.
Wanneer we naar een boerderij gaan, komen we als eerste de hond tegen. Hij ziet ons van verre aankomen, komt direct naar ons toe, blaft en springt soms tegen ons op. Dat kan vervelend zijn of plezierig, afhankelijk van het karakter en de opvoeding van het dier en de relatie die we met de hond hebben. Als we verder lopen, komt de hond vaak met ons mee. Hij kan vol verwachting zijn voor wat er gaat gebeuren en wil ons begeleiden. Als we het woonhuis naderen, kan de hond feller aanslaan. Vaak probeert hij uit wie de baas is: jij of hij.
Wanneer we eenmaal binnen zijn, de boer of boerin hebben begroet, onze jas hebben uitgetrokken en koffie hebben gekregen, worden we de kat gewaar, die in een hoekje ligt of naast de kachel is te vinden. Hij komt misschien geluidloos naar ons toe om een kopje te geven. Soms wil hij op schoot liggen. Hij komt niet direct verwachtingsvol naar ons toe, maar vertoont pas tekenen van activiteit als we al een tijdje binnen zijn.
Uit deze korte beschrijvingen wordt al wat duidelijk over het verschil tussen de hond en de kat. De hond is veel buiten en struint het gehele terrein af dat hem (door de baas of door andere honden) wordt toegestaan. Hij loopt langs de grenzen, bewaakt het terrein en slaat aan, wanneer er iemand die hij niet kent binnen komt. Als hij iemand kent kan de begroeting vriendelijk zijn of soms ook wel onvriendelijk. Hij tast af wie de baas is: hij of wij. Wanneer hij een bevel krijgt, gaat hij op zijn doel af en laat vaak niet los. De hond is niet veel binnen, veelal alleen om te eten en te rusten, wat hij op zijn eigen plek, in zijn mand, doet. Leeft een hond binnen, dan moet zijn baas hem meerdere keren per dag uitlaten aan een lijn. Een hond is goed op te voeden, kan veel leren en is sociaal.
Een kat die de keuze heeft gaat ook veel naar buiten, maar bepaalt dat zelf, een kat loopt niet aan een lijn. Een kat is ook vaak binnen te vinden. Hij ligt dan urenlang ineengerold op een wisselende, zelf gekozen, warme plek te doezelen. Hij laat zich geen grenzen stellen door zijn baas of door andere katten, hoewel een territorium wel wordt verdedigd. Regelmatig is een kat in een boom of op het dak te vinden. Hij vangt muizen en andere dieren die hij mee naar binnen neemt. Hij gaat zelf op schoot liggen, is nauwelijks op te voeden en blijft zichzelf en op zichzelf, het is van nature een solitair dier. Er wordt wel gezegd: bij een kat mag je inwonen en ook wel: een hond heeft een baas, een kat personeel.
Een kat kun je met een punt vergelijken, een hond met een cirkel. De kat is het punt, omdat hij naast de kachel ligt, zich in het centrum bevindt. Zo gedraagt hij zich ook, hij blijft bij zichzelf, bepaalt wat er gebeurt, wat hij doet komt van binnenuit. Het is een eigenzinnig, individueel dier. In het punt is ook rust, alles komt tot stilstand en het is afgesloten, we hebben er geen toegang toe.
De hond is de cirkel doordat die op het terrein de grenzen bewaakt. In de cirkel zit beweging, er is activiteit. Hij is open, we hebben er toegang toe, wat hij doet is een reactie op wat er van buitenaf komt. De hond kan veel leren en is op te voeden.
De hond stamt af van de wolf. De domesticatie vond circa 15.000 – 30.000 jaar geleden plaats in Oost-Azië toen de mens zijn nomadische bestaan opgaf en landbouwer werd en een vaste woonplaats kreeg. Wolven begonnen in deze tijd de nabijheid van de mens op te zoeken en van hun afval te leven. Wolven huilen wanneer er een vijand nadert, zo beschermden ze tegelijk de mens. De mens temde de wolf en de wolf paste zich aan de mens aan. Tijdens de domesticatie werd de gezichtsschedel korter. In Egypte maakte men destijds al veel gebruik van wolven voor de jacht. Ook diersoorten die we vandaag niet meer als gedomesticeerde dieren kennen, zoals jachtluipaarden en hyena's werden door de Egyptenaren gehouden. Honden moesten tot 100 jaar geleden buiten blijven. Vooral in de laatste 200 jaar heeft gericht fokken voor een explosieve vermenigvuldiging van rassen gezorgd.
Honden hebben de sociale eigenschappen van wolven behouden. Ze hebben een sociale hiërarchie, waarin de plaats van ieder dier vastligt. Door hun sociale leven, dat gericht is op hun baas, kunnen honden veel leren en kunnen ze zich aan veel situaties aanpassen.
De kat stamt af van de wilde kat. De domesticatie vond plaats in Voor-Azië, circa 10.000 jaar geleden. Waarschijnlijk werden katten aangetrokken door muizen, die zich tegoed deden aan graan van de pas gesettelde boeren. Door jonge katjes in huis te halen en te verzorgen raakte de kat aan de mens gewend. In het proces van gewenning aande mens, domesticeerde de kat zichzelf. Tijdens dit proces is de kat tammer geworden, maar anatomisch niet veranderd en in gedrag grotendeels zichzelf gebleven. Katten kunnen in de vrije natuur makkelijk verwilderen en overleven.
Honden zijn gedomesticeerd, katten hebben zichzelf gedomesticeerd, zo wordt gesteld. Door zijn sociale gedrag is de hond op de mens gericht en wil hem dienstbaar zijn. De kat is bij de mens ingetrokken. De vele hondenrassen verschillen veel meer van elkaar dan de kattenrassen. Katten blijven zichzelf. Honden reageren meer op selectie dan katten.
Afghaanse windhond - Buldog - Pekinees
Europese korthaar - Abessijn - Noorse boskat
Er is een prachtig verhaal van Rudyard Kipling uit zijn Just so stories over de kat en de hond (en het paard en de koe), genaamd The cat that walked by himself.
(sommige gegevens zijn van honden)
Een wolf is ongeveer 130 cm lang, de schouderhoogte is circa 75 cm en hij heeft een staart van 40 cm. Hij weegt circa 50 kg (alle maten en gewichten zijn gemiddelden). De vacht is grijs-bruin, donkerder op de rug en lichtgrijs aan de onderzijde. De kleur is variabel, er zijn lichte en donkere ondersoorten. Er zijn 39 ondersoorten.
Een wolf is opvallend lang. Zowel kop en schedel, lichaam als staart zijn langgerekt. De staart wordt vrij recht gehouden en is niet erg soepel. Hij staat vrij hoog op de poten en de poten komen vrij sterk los van het lichaam. De poten zijn met hun relatief grote, harde, niet intrekbare klauwen goed geschikt om te lopen. Wolven lopen niet geluidloos.
Ze hebben een bijzonder goede reukzin. Ze ruiken een miljoen maal beter dan mensen en kunnen waarnemen in welk neusgat de geur sterker is en zo bepalen uit welke richting de geur komt. Reuk geeft een snelle reactie, omdat er een directe verbinding is met de hersenen. De reukhersenen van een wolf vormen circa 10% van zijn hersenen (bij de mens is dat 1%). Omdat de reuk zo sterk wordt waargenomen worden wolven door hun reuk geleid. Het gehoor is ook goed ontwikkeld. Het zien is gericht op bewegende dingen en ze zien geen rood. Hun kleurenspectrum is ten opzichte van de mens verschoven naar het blauw-violet. Smaak is niet goed ontwikkeld.
De hond heeft een groter hart en veel grotere longen dan de kat.
Wolven zijn vleeseters en jagen op middelgrote tot grote dieren, zoals reeën, herten, elanden, wilde zwijnen, schapen en steenbokken. Ook kleinere dieren als hazen en muizen worden gevangen. Ze beginnen met het eten van de ingewanden en organen, daarna volgen de spieren. Wolven eten in tijden van schaarste ook aas en soms wel mest. Ook planten en bessen worden als aanvulling op het dieet gegeten. Het darmkanaal is 5 – 6 x de lichaamslengte. De blinde darm is 8 – 30 cm lang en veel langer dan van de kat.
De kaak is relatief lang. Behalve knipkiezen zijn er enkele knobbelkiezen.
Een wolf jaagt op geur en besluipt een prooi en probeert hem te bespringen. Lukt dat niet, dan zet hij de achtervolging in, veelal niet meer dan een paar km. De roedel kan ook onvermoeibaar jagen, maar doet dat zelden. Wolven hebben een groot uithoudingsvermogen. Ze zwemmen graag.
Wolven leven in roedels, bestaande uit een reu en een teef met hun jongen. Het zijn familiegroepen. Ze werken met elkaar samen bij de jacht en helpen elkaar. In de roedel heerst hiërarchie. Alleen de leidende dieren mogen zich voortplanten, hoewel ook de lager geplaatste dieren hun kans wagen als de leidende dieren uit zicht zijn. De andere dieren schikken zich in hun ondergeschikte positie. Op dit gegeven is ook het samenleven van honden met de mens gebaseerd. Een hond erkent zijn baas of is de baas. Als dat niet duidelijk is, moet het steeds weer worden vastgesteld.
De wilde kat is een grijs, licht gestreept dier van ongeveer 60 cm lang met een schouderhoogte van 35 cm, de staart is met 30 cm relatief lang. Het gewicht is circa 6 kilo. Om de staart zijn er zwarte ringen en de staartpunt is ook zwart. Er zijn 5 ondersoorten.
Het lichaam is soepel. De schedel is ovaal-rond. Een kat heeft relatief korte poten, die enigszins in het lichaam zijn opgenomen. De gang is sluipend en kruipend, ze kunnen goed tijgeren. Ze trekken korte sprintjes en rennen doen ze korte stukjes. De klauwen kunnen worden ingetrokken. De kussens van de poten zijn zacht en gevoelig. Katten lopen daarom onhoorbaar. De staart is soepel en vaak in beweging.
wilde kat, overzicht
wilde kat met jongen
Katten hebben een bijzonder goed gehoor, een van de beste onder de zoogdieren. Het bereik is meer dan 10 octaven en gaat hoger dan bij honden. Ze kunnen ultrasone geluiden van knaagdieren horen. Het goede gehoor wordt mede mogelijk gemaakt door de wendbare oren. Ook het zien is goed. Ze zien in het halfdonker goed, doordat in het oog vallend licht wordt weerkaatst. Katten zijn rood-groen kleurenblind, ze zijn gericht op bewegende voorwerpen. De reuk is beter ontwikkeld dan bij mensen, maar minder dan bij honden. Ze hebben lang uitgegroeide snorharen op de kop, hiermee nemen ze o.a. luchtstromen waar. Hun evenwichtszin is ook goed ontwikkeld, ze kunnen uitstekend in bomen klimmen en zonder moeite over dunne richeltjes en takken lopen.
Het voedsel is puur dierlijk: vlees en vis. Het moet wel vers zijn, want bedorven vlees laten ze staan en aas eten ze niet. Plantaardig materiaal wordt gegeten via de darminhoud van prooien. Soms eten katten gras. Ze jagen vooral op kleine vogels en knaagdieren, zoals muizen. Een kat heeft een zeer korte blinde darm ( 2 – 4 cm). Ze hebben puntige knipkiezen in een korte kaak. Katten hebben 2 kiezen per kaakhelft minder dan honden (vereenvoudigde formule bij de kat: 3-1-3-1 en bij de hond: 3-1-4-2).
Prooien worden beslopen. Wanneer ze een prooi in het oog hebben, kunnen ze lange tijd geconcentreerd aandachtig blijven kijken. Vanuit stilstand of vanuit een hinderlaag wordt de prooi besprongen. De reflexen zijn snel. Een kat is een goede springer. Hij kan goed klimmen en komt glijdend en half vallend weer beneden. Ze kunnen met vallen grote hoogteverschillen overleven. Tijdens de val draaien de poten altijd naar beneden. Er wordt wel gezegd dat een kat negen levens heeft.
Katten leren jagen van hun ouders. Bij onze katten thuis kwam moeder toen de jongen 6 weken oud waren met een vogel in de bek aanlopen. Ze paradeerde voor haar jongen en legde het dier neer en bleef erbij kijken. Sommige jongen hadden geen belangstelling, maar een ging erheen en probeerde wat aan de vogel te sjorren. Zonder resultaat. Een tijdje later probeerde een ander jong het en die begon de vogel te plukken en begon ervan te eten onder het goedkeurende oog van moeder. Daarna werden er meer prooien binnengebracht, veelal muizen, soms een vogel. Toen de jongen 9 – 10 weken waren hoorden we een kreet. Een half-dode muis werd binnengebracht en de jongen speelden met hem en doodden hem. Daarna een half-dode kikker en een piepende vogel. Met 12 weken werden er levende vogels binnengebracht. Het was zeker de bedoeling dat de jongen die dieren zouden doden, maar daar kregen ze geen kans voor, we hebben die dieren gered. Buiten gaat de opvoeding door, maar helaas buiten ons zichtsveld. Katten in het wild geven hun jongen ook steeds meer te doen bij de jacht.
Wilde katten zijn dieren die hun eigen weg gaan, ze leven voor een groot deel solitair. Ze besteden veel tijd aan zichzelf schoonpoetsen.
Een kat heeft een groter hersenvolume, kleinere longen en een kleiner hart dan de hond. Het darmkanaal is korter en de maag is groter. De blinde darm is zeer kort. Een kat heeft een lichter skelet.
Skelet van de hod (links) en de kat. De hond heeft een rechtere, langere schedel, een rechte ruggegraad en rechtere poten. De kat heeft een ronde schedel, een gebogen ruggegraad en meer gebogen poten.
hond | kat | |
hersenen | 0,6% | 0,9% |
hart | 6,8‰ | 5,3‰ |
longen | 1,4% | 1,0% |
darmlengte t.o.v. van lichaam | 5 - 6 x | 3 - 4 x |
maag - dunne darm - dikke en blinde darm | 62 - 23 - 15% | 69 - 15 - 16% |
skelet | 14% | 11,5% |
Gegevens over hond en kat (in % of ‰ van het lichaamsgewicht, gegevens uit Flindt)
Honden en katten zijn roofdieren, dieren die vanuit het ritmische leven. Het zijn hart-longdieren (zie de pagina muis – leeuw – koe).
Vergelijken we ze met elkaar dan zien we dat de kat vanuit zijn hart leeft en een hond vanuit zijn longen.
Een kat blijft zichzelf, gaat zijn eigen weg, is eigenzinnig en houdt zijn vorm vast. Bij de kat staat het ronde voorop: een ronde schedel, een rond soepel lichaam, ingetrokken klauwen. Alles lijkt vanuit een centrum, een hart, te komen.
Een hond is open naar de omgeving, is op zijn baas gericht, leerbaar, er is veel rasvariatie. Bij de hond staat het rechte voorop: een stijver lichaam, een stijve staart, niet intrekbare klauwen. Hij lijkt te reageren op wat er uit de omgeving op hem afkomt. Alles lijkt uit de periferie te komen. (De longen reageren in het gevoel op hetgeen op ons af komt.)
Maar ook zien we dat:
De wolf/hond meer de eigenschappen van het stofwisseling-ledematenstelsel heeft:
De kat de eigenschappen van het zenuw-zintuigstelsel heeft:
Ook zien we dat de kleine kat in bomen klimt en de grote hond/wolf graag zwemt.
wolf | vos | lynx | wilde kat | |
lengte kop - romp (cm) | 130 | 70 | 100 | 60 |
lengte staart (cm) | 40 | 40 | 20 | 30 |
schouderhoogte (cm) | 75 | 35 | 60 | 35 |
gewicht (kg) | 50 | 6,5 | 22 | 6 |
Maten van wolf, vos, lynx en wilde kat
Een verwant van de wolf in Europa is de vos. Een vos is 70 cm lang, daar komt nog 40 cm bij voor de dikke, ruige staart, die bij het lopen recht naar achteren steekt. De schouderhoogte is 35 cm. Gemiddeld wegen vossen 6,5 kilo. Ze zijn roodbruin gekleurd met een witte onderkant en een witte bef. Rond de bek is hij ook wit. De onderste delen van de poten zijn zwart. Er zijn 45 ondersoorten.
Het lichaam van de vos is relatief lang. De snuit is slank en langgerekt. De staart is lang en dik. De poten zijn korter en de klauwen relatief kleiner dan van de wolf. De klauwen kunnen gedeeltelijk worden ingetrokken.
vos, overzicht
vos begraaft voedsel
Het hart van de vos is relatief groter dan van de wolf.
Het gehoor is goed ontwikkeld, het gepiep van een muis hoort hij op een afstand van 100 meter, vliegende kraaien op 250-500 meter. Ze zien goed en zijn vooral op beweging gericht. Ze hebben een goede reuk, maar minder goed dan bij honden.
De kiezen zijn scherper en relatief langer dan van de wolf. Het darmkanaal is relatief korter.
Een vos is een opportunist en alleseter. Hij eet kevers, muizen, hazen, kippen, eieren, vruchten, aas en afval. Net als de wolf kan hij voedsel begraven en er naar terug gaan.
Een vos jaagt solitair. Hij kan hard rennen, maar benadert zijn prooien sluipend en kan net als een kat een tijd bij een hol staan om als hij de prooi ziet er op te springen. Hij jaagt als een kat. Hij is minder een achtervolger dan de wolf. De sluwheid van een vos is legendarisch. Wanneer een vos ergens in wil zoekt hij net zo lang tot hij een gaatje vindt, een tunnel kan graven of ergens overheen kan springen.
De vos is lenig en kan over hekken van 2 meter springen. Ze zijn een goede zwemmers en klimmen in bomen. Vossen hebben een hol of burcht en leven in groepen van 6 dieren, bestaande uit een leidend mannetje en vrouwtje en een aantal ondergeschikte vrouwtjes uit eerdere worpen.
Vergelijken we de wolf met de vos dan heeft de vos eigenschappen die aan de kat doen denken, zoals:
Jagende vos - Door zijn lange poten heeft de lynx een vierkante verschijning
De kat heeft een wilde verwant in de bosrijke delen van Europa en dat is de lynx of los. De Europese lynx heeft een lichaamslengte van circa 100 cm, een schouderhoogte van 60 cm en een staart van 15-20 cm. Het gewicht is 22 kilo. De rug is even lang als de poten, zodat een lynx een vierkante verschijning heeft.
De voorpoten zijn korter dan de achterpoten. De klauwen zijn ongeveer driemaal zo groot als van de kat. De kop is rond en breed, mede door de brede bakkebaarden. Ten opzichte van de kat heeft de lynx langere poten en een aanzienlijk kortere staart. De ledematen zijn minder in het lichaam opgenomen. Er zijn 10 ondersoorten.
Een lynx is licht roodbruin gekleurd met een zwarte staartpunt. Verspreid over zijn lichaam liggen meerdere kleine, donkere vlekken. Vooral de ledematen zijn duidelijk gevlekt. De kin en onderzijde zijn licht gekleurd.
Iberische lynx (geen video van de Europese gevonden)
Iberische lynx verzorgt zichzelf
Het gehoor is uitstekend, het geruis van een muis hoort hij op 50 meter en een ree dat voorbij gaat wordt al op 500 meter waargenomen. Op de oren staat een pluim, die een rol speelt bij het horen (als hij wordt afgeknipt hoort een lynx minder goed en kan hij minder goed bepalen waar het geluid vandaan komt). De ogen zijn het belangrijkste zintuig. Een muis wordt op 75 meter gezien, een haas op 300 en een ree op 500. Net als de kat kan de lynx in het donker zien. Reuk is bij de jacht onbelangrijk. Lynxen hebben een goed ruimtelijk geheugen.
Lynxen leven solitair en jagen vooral op vogels, hazen, reeën en gemzen. Kleine dieren worden beslopen en besprongen, grote worden vanuit een hinderlaag achter struiken of in een boom besprongen. Grote prooien worden verstopt en een lynx kan daar meerdere dagen van eten. Ze eten ook aas. Hij loopt en achtervolgt meer dan de kat om een prooi te vangen, achtervolgingen van 200 – 300 meter van hazen en rendieren zijn verrassend vaak succesvol. Ze zwemmen meer dan katten.
Vergelijken we de lynx met de kat, dan heeft de lynx eigenschappen die aan de wolf doen denken, zoals:
Bij beide paren geldt dat het grotere dier een kortere staart heeft en dat de klauwen extra groot zijn.
Interessant is dat wolf en lynx beide relatief grotere klauwen hebben dan vos en kat. In de literatuur worden de grote klauwen van de lynx verklaard doordat de lynx meer op sneeuw loopt dan de kat en de grotere klauwen wel kan gebruiken. Je kunt dit ook omdraaien. Doordat de lynx grotere klauwen heeft loopt hij meer op sneeuw dan de kat. Waarom zouden wolf en lynx beide grotere klauwen hebben, als de lynx wel en de wolf niet vaker op sneeuw loopt dan respectievelijk de kat en de vos? Het blijkt een regel te zijn bij katachtigen en hondachtigen: het grotere dier heeft relatief grotere klauwen.
Kom je op het terrein van een hond, dan kan bij behoorlijk blaffen
Dat kan ook vriendelijk zijn
Pas later worden we de kat gewaar
Soms komt hij op schoot
In Egypte hield men honden en hyena''s
Afbeelding van een kat in het oude Egypte
De vacht is donkerder op de rug dan aan de onderzijde
De langgerekte schedel van een hond
De hoektanden zijn dik
De kop: de neus is het belangrijkste zintuig
Wolven en honden zwemmen graag
Een roedel wolven heeft een bizon omsingeld
Een kat is grijs met enkele strepen en om de staart zwarte ringen, het eind van de staart is zwart
De wilde kat uit Afrika is roder van kleur dan de Europese
Grote oren, ogen die goed zien in het donker en lange snorharen kenmerken de kop van een kat
Schedel van een kat met lange, dunne hoektanden
Katten poetsen zich vaak
Katten zitten graag in bomen
Een vos is lang en heeft een lange staart en een slanke snuit, de bovenzijde is roodbruin, de onderzijde wit
De slanke kop met de grote oren
Zwemmende vos
Opvallend zijn de pluimen op de oren en de grote klauwen
Brede bakkebaarden maken de kop breed
De ronde schedel van de lynx, met lange en in vergelijking met de kat brede hoektanden
Ook de lynx zwemt