De menswording werd niet voorbereid
door de oprichting van het menselijk lichaam;
doch het lichaam richtte zich op,
doordat de vorm vermenselijkte.
Louis Bolk
Geloof je in de evolutie of in de schepping? Ben je voor het ene of voor het andere? Heb je het ene geloof of het andere?
Mensen die in de schepping geloven worden Creationisten genoemd en bestrijden de evolutie en zijn neo-darwinistische theorie. Voorstanders van evolutie vinden zichzelf wetenschappelijk. Toch zegt een voorstander als de evolutiebioloog Richard Dawkins:
“Je kunt niet gezond van geest zijn en goed opgeleid en niet geloven in evolutie. Het bewijs is zo sterk dat ieder weldenkend, ontwikkeld persoon wel moet geloven in de evolutie.”
Wanneer het bewijs zo sterk is, waarom moet men er dan in geloven? Dan zou het toch een kwestie van het overleggen van de bewijzen moeten zijn? Is het bewijs wel zo sterk?
Evolutie beschrijft de opeenvolging van soorten die de aarde hebben bevolkt en nu bevolken en geeft een theorie (“survival of the fittest”) hoe dit is gebeurd. Dat is wetenschap, stelt Kim Meijer (zie Inleiding evolutie). Tegenover evolutie staat de schepping, zoals beschreven in de Bijbel, waar God in 6 dagen de aarde, de planten en dieren en de mens schiep. Een geloof, een aanname, niet te bewijzen immers. Voordat Darwin zijn theorie over de evolutie en veranderende soorten formuleerde was dit de overheersende denkwijze, waarin soorten onveranderlijk zijn.
Dat niet altijd overal van een onveranderlijke wereld werd uitgegaan laat onderstaande afbeelding zien, een Inca fresco. Op een lijn (die kan worden geïnterpreteerd als een tijdlijn) is een evolutie weergegeven. In het begin is er een amorfe massa, dan komen er stapeltjes cellen, gevolgd door een worm, een slang en andere reptielen, een zoogdier en één die zich een beetje opricht, een bijna rechtopstaande aap (met een korte staart en lange armen) en dan een mens, een mens met gereedschap en een naar de zon vliegende engel. De mensen zijn gestileerd weergegeven als een driehoek; misschien een verwijzing naar de driegelede mens.
Een Inca fresco, die de evolutie weergeeft vanaf eencelligen via reptielen en zoogdieren naar de mens en een engel.
Dat er evolutie heeft plaats gevonden lijkt niet het probleem, maar hoe het heeft plaats gevonden. Is het via een blind proces verlopen of is er een doel in de evolutie?
Er is nog een derde richting, die van het Intelligent design, die zegt dat planten en dieren het best verklaard worden door een intelligente oorzaak en niet door een blind proces, zoals natuurlijke selectie. De theorie gaat uit van evolutie én van een sturende geestelijke kracht of een sturend geestelijk wezen, dat niet wordt benoemd en God kan zijn, maar ook iets anders. Intelligent design vermijdt het benoemen van de intelligente ontwerper en geeft geen verklarende theorie voor de evolutie.
Intelligent design geeft twee argumenten voor een scheppende entiteit. Organismen zijn bijzonder gecompliceerd, wanneer er een orgaan of een proces uit een organisme wordt verwijderd functioneert het geheel niet meer. Men noemt dit “onherleidbare complexiteit”. De ontwikkeling van de spraak (zie De mens en de chimpansee) is hiervan een voorbeeld. Daarnaast wijst men op de “specifieke complexiteit”. Het DNA is daarvan een voorbeeld, de bouwstenen ervan zijn simpel, maar de werking van het geheel is complex. Beide kunnen alleen vanuit een hoger standpunt worden doorzien en geleid, aldus Intelligent design. Omdat de theorie geen ideeën heeft hoe soorten veranderen, hebben we er niet zo veel aan.
Creationisten wijzen de evolutie af. Het Intelligent design wijst het principe niet af, is van mening dat de evolutie geleid wordt en niet blind is, maar geeft ook geen verklaring. Er is ook andere kritiek op het neo-darwinisme, enkele voorbeelden:
Het neo-darwinisme voorspelt dat soorten door de mutaties geleidelijk veranderen. Er zouden dan overgangsvormen moeten worden gevonden van de ene soort naar de andere. Die overgangsvormen worden bij de fossielen echter niet gevonden. Men vindt een soort en dan een volgende die in meerdere kenmerken aanmerkelijk anders is dan de eerste en stabiel is. Er verandert nooit alleen maar een kenmerk. Dit is al lang een punt van kritiek. Stephen Jay Gould verklaart dat via Schoksgewijze evolutie (Punctuated equilibrium = doorbroken evenwicht).
Schoksgewijze evolutie zegt dat soorten gedurende lange tijd geen of nauwelijks evolutionaire verandering kennen en dan gedurende een korte tijd (enkele duizenden tot honderdduizenden jaren) sterk veranderen. Door die snelle verandering zijn overgangen tussen soorten zeer zeldzaam. Onderzoek laat zien dat schoksgewijze evolutie voorkomt, maar er zijn ook voorbeelden van geleidelijke verandering.
Een interessant aspect van schoksgewijze evolutie is dat de natuurlijke selectie als een rem wordt gezien. Zolang de omgeving niet verandert, zorgt de selectie ervoor dat soorten wel variëren, maar niet veranderen. Zodra er echter een grote verandering plaatsvindt is de rem los en kunnen soorten in korte tijd sterk veranderen, omdat mutaties niet meer onmiddellijk uitgeselecteerd worden.
Gould verwoordt dat zo:
“Niemand ontkent dat natuurlijke selectie een negatieve rol zal spelen in het elimineren van niet aangepaste organismen. Maar voor het ontstaan van aangepaste organismen moet de Darwinistische theorie ook een verklaring geven."
Is competitie de drijvende kracht of zou het ook samenwerking kunnen zijn? Lynn Margulis is die mening toegedaan. Zij heeft ontdekt dat mitochondriën, de energie producerende organen van plantaardige en dierlijke cellen, waarschijnlijk het resultaat zijn van de vereniging of symbiose van twee voorheen afzonderlijke eencellige organismen: de gastheercel en de bacterie die er als mitochondrie bij is ingetrokken. Dat geldt ook voor chlorofyl. Symbiose lijkt daarmee essentieel te zijn voor het ontstaan van cellen en voor het verloop van de evolutie.
Een voorbeeld van symbiose. Een bacterie wordt door een eencellige opgenomen en gaat functioneren als een mitochondrie en zorgt dan voor de energie van de cel.
Een voorbeeld van samenwerking op een ander niveau: planten hebben stikstof nodig, maar zijn niet in staat het efficiënt om te zetten, zodat ze het op kunnen nemen. Bacteriën kunnen dat wel. Om de wortels van veel boomsoorten leven schimmels die een geschikte omgeving vormen voor bacteriën die stikstof om kunnen zetten in een vorm die opneembaar is voor bomen. De schimmels krijgen van de bomen als dank suikers om te groeien. De bomen, schimmels en bacteriën (samen mycorrhiza genoemd) creëren samen de omstandigheden, die elkaars groei stimuleren. In plaats van te strijden om een schaars goed, werken ze samen om voldoende stikstof te produceren.
Nog een voorbeeld: een mens heeft twintig keer zo veel levende bacteriën als menselijke cellen in zich. 90% van het droge gewicht van menselijke uitwerpselen bestaat uit resten van darmbacteriën. Mensen en dieren kunnen een breed scala aan voedingsstoffen verteren, omdat er veel symbiotische samenwerkingen zijn met een breed scala aan micro-organismen.
Het belangrijkste punt lijkt mij toch dat evolutie wordt gezien als een blind proces, waar toevallig een sprekende, denkende mens uit is voortgekomen. Op de pagina Inleiding evolutie werd de bioloog Kim Meijer geciteerd. Hier nog een citaat van Richard Dawkins:
“Natuurlijke selectie, het blinde, onbewuste automatische proces dat Darwin ontdekte, en waarvan we nu weten dat het de verklaring is voor het bestaan en de schijnbaar doelgerichte vorm van alle leven, heeft geen doel in het achterhoofd. Het heeft geen verstand en geen geestesoog. Het maakt geen plannen voor de toekomst. Het heeft geen visie, geen vooruitziende blik, het ziet helemaal niets.”
Deze visie komt op allerlei manieren tot uiting. Ook in de manier waarop de evolutiestamboom wordt weergegeven. Op een oude stamboom van Ernst Haeckel staat de mens aan de top. Op een moderne wordt de mens niet meer genoemd en is hij ondergebracht bij de apen en is er geen boom meer die omhoog streeft, maar heeft de boom een ronde kroon en zijn alle soorten van dezelfde rangorde. Vroeger stond de mens aan einde en werd hij gezien als het hoogst ontwikkeld, nu is hij een aap onder de apen en een dier onder de dieren.
Een ouderwetse evolutie stamboom (van Ernst Haeckel). De doorgaande stam komt bovenaan bij de mens uit, de dieren vormen de zijtakken.
Kijkend naar de boom van Haeckel is er een doorlopende hoofdstam die bij de mens eindigt en zijn er zijtakken die naar de dieren leiden. Zo'n lijn met zijtakken is verstopt ook te vinden in de moderne ronde boom. In de volgende paragrafen zullen de evolutie van de mens en de dieren worden besproken, gebruik makend van de gegevens van de vorige pagina's.
De evolutie van de mens
In tegenstelling tot de dieren is de mens niet gespecialiseerd. Dieren zijn dat wel, zij zijn aangepast aan hun leefomgeving. De mens past zijn omgeving aan zijn behoeften aan. De lichaamsbouw van de mens is algemeen van aard (details). Jos Verhulst verklaart de mens vanuit twee processen (zie De mens en de chimpansee):
Het eerste proces is door Louis Bolk beschreven, het tweede door Jos Verhulst. Ze zijn besproken op de pagina De mens en de chimpansee. Beide processen spelen zich af in het embryo en komen uit het organisme zelf voort en kunnen geen aanpassing aan omstandigheden van buitenaf zijn. Ze zijn er bij het embryo al voordat ze tot uiting komen.
Het eerste proces wordt neotenie genoemd, ofwel het behoud van jeugdkenmerken. Dit is een algemeen erkend verschijnsel. Het is zelfs zo dat het ontstaan van de gewervelde dieren door neotenie is veroorzaakt.
Zakpijpen zijn dieren die het dichtst bij de gewervelde dieren staan. Het zijn dieren die in volwassen toestand vastzitten aan de bodem en zich voeden door uit het water voeding te filteren. Hun larven zwemmen wel vrij rond. Die larven hebben een notochord of ruggestreng en een hol zenuwkanaal vergelijkbaar met die van embryo's van gewervelde dieren. Waarschijnlijk zijn er eens larven volwassen geworden voordat de metamorfose naar de sedentaire levensvorm plaats vond en zijn ze als volwassen dieren met een notochord blijven zwemmen. Zo'n diertje bestaat nog en is het lancetvisje. Daaruit zijn vervolgens de gewervelde dieren ontstaan. Volwassen zakpijpen verliezen het notochord en het zenuwkanaal weer.
Een volwassen zakpijp. Notochord en zenuwkanaal zijn verdwenen.
De mensapen behouden meer jeugdkenmerken dan de apen uit de oude wereld en die weer meer dan de apen uit de nieuwe wereld. De bonobo staat dichter bij de mens dan de gewone chimpansee en behoudt meer jeugdkenmerken, is dus neotener. Hoe dichter bij de mens, hoe meer jeugdkenmerken bewaard blijven.
Net als bij de chimpansee die eerst het achterhoofdsgat recht onder de schedel heeft staan, heeft een zakpijp eerst een notochord, die hij later verliest. Het behoud ervan leidde tot de gewervelde dieren, zoals het behoud van de plaats van het achterhoofdsgat leidde tot de mens. Eerst ontwikkelt zich de eigenschap, die pas bij een volgende soort behouden blijft en zijn betekenis heeft.
Embryos van verschillende dieren.
In het eerste stadium lijken alle embryos op die van de mens, hoe verwanter hoe sterker. Bij de tweede lijken die van de zoogdieren er nog goed op. De foetussen zijn alle verschilend.
Bolk schreef naar aanleiding van zijn waarnemingen aan de menselijke hoofdbegroeiing van de chimpansee in 1918 in Hersenen en Cultuur:
"Maar hoe nu? Een lichamelijke eigenschap, die door de mens gedurende zijn menswording verworven is, kan toch niet haar invloed doen gelden op de individuele ontwikkeling van de chimpansee?
Het foetale kenmerk, waarop we hier de aandacht vestigen, kan niet het resultaat zijn van aanpassing aan uitwendige omstandigheden, want nimmer hebben er chimpansees bestaan, of stamvormen van deze, die een naakt lichaam hadden met een uitsluitend behaarde kophuid. Het verschijnsel moet de uiting zijn van een dieper liggend ontwikkelingsbeginsel.
Zo moeten we tot de gewichtige conclusie komen, dat de oorzaken, die tot het verlies van het haarkleed bij de mens geleid hebben en tot het behoud ervan op diens schedelhuid, reeds werkzaam waren bij de ontwikkeling van de foetus der mensapen. Het kunnen dus geen oorzaken van uitwendige aard zijn, noch zulke die eerst bij de menswording hun invloed deden gelden. Het moet dus een inwendige ontwikkelingsfactor zijn geweest, die bij de mensapen in beginsel reeds werkzaam, bij de mens zijn volle kracht ontplooit.
In zijn uiterste consequentie doorgedacht moet dit standpunt voeren tot de mening dat in het laagste (..) oerorganisme reeds de noodzakelijkheid besloten lag der menswording, die met even grote zekerheid in de loop der tijden daaruit volgen moest, als uit een bevruchte dierlijke eicel een volwassen dier ontstaat.
Ik ben mij zeer welbewust, dat ik met deze conclusie op zeer glad en gevaarlijk terrein gekomen ben. Want ik stel mij bloot aan de opmerking, dat ik met het invoeren van een inwendige, in het organisme zelf gelegen ontwikkelingsfactor, die het voorkomen en de vormveranderingen der diervormen in de loop der tijden mee beheerst zou hebben, de evolutiegang als iets a priori gedetermineerds, iets als van binnen uit gegeven zal moeten gaan beschouwen (...) De opmerking is juist, maar ik wijk voor deze consequentie niet terug."
De evolutionaire ontwikkeling die naar de mens leidt is er één die embryonale en jeugdkenmerken vasthoudt en de embryonale en jeugdontwikkeling steeds langer laat duren. Daardoor behoudt de mens zijn vlakke gezicht en rechtopstaande hoofd en ontwikkelt de mens lange benen en grote hersenen. Maar ook zijn daardoor de gewervelde dieren ontstaan. Volgt men het spoor verder terug, dan moet, volgens Bolk, al bij de eerste eencellige zijn aangelegd dat de mens aan het eind van de ontwikkeling zal ontstaan. Al aan het begin van de ontwikkeling is de mens “bedacht”. Daarna zijn het de beide genoemde processen die naar hem toe leiden. Als eerste bedacht en als laatste verschenen: “De eersten zullen de laatsten zijn”? Een blind proces is dit zeker niet.
Van deze ontwikkeling gedurende miljarden jaren zijn geen fossiele sporen bewaard gebleven, dat kan niet omdat de evolutie in het zachte weefsel van het embryo plaats vond.
De evolutie van de dieren
In tegenstelling tot de mens zijn dieren wel gespecialiseerd en in de loop van de evolutie neemt die specialisatie toe, zoals het voorbeeld van het paard laat zien. Dieren die dichter bij de mens staan, zoals de chimpansee, zijn minder gespecialiseerd dan dieren die verder van de mens af staan. In hun embryonale ontwikkeling breken dieren de lange ontwikkeling naar de menselijke gestalte vroeger of later af en om zich te kunnen specialiseren. Hoe verder van de mens af, hoe vroeger de ontwikkeling wordt afgebroken en hoe meer specialisaties kunnen worden ingevoegd. Daarom noemde Bolk de ontwikkeling van de dieren versneld ten opzichte van de mens.
Jos Verhulst gebruikt om dit te verduidelijken de metafoor van de blokkendoos:
“Men kan ter vergelijking het voorbeeld van een blokkendoos beschouwen, waarin een stel houten blokken van allerlei vormen en afmetingen precies samen passen. Indien we de blokken uit de doos nemen en één van de blokken vervangen door een vreemd stuk met hetzelfde volume maar andere afmetingen, dan zal de nieuwe blokkenset over het algemeen niet meer in de doos passen. We zullen nog één of meer bijkomende oorspronkelijke blokken moeten weglaten om het vreemde stuk mee in de doos te krijgen. Bovendien zal de uiteindelijke opvulling niet helemaal sluitend zijn, en de innerlijke consistentie van het oorspronkelijke stel blokken zal ontbreken.
Enerzijds zal de opvulling van de doos met het veranderde stel blokken nu minder tijd vergen, omdat er minder blokken zijn. Er is dus acceleratie. Anderzijds zal de nieuwe opvulling minder coherent en samenhangend zijn.
De latere ontwikkelingsstadia kunnen we vergelijken met de bovenste lagen uit de blokkendoos, die bij opvulling van de doos dus het laatst worden aangebracht. Wanneer een blok uit één van de bovenste lagen wordt vervangen, zal de opvulling van de diepere lagen daardoor niet aangetast worden. Wanneer men een blok vervangt dat in de onderlaag thuishoort, kan het oorspronkelijk inpassingspatroon doorheen de hele doos verstoord worden. Wanneer men een vreemd (of 'gespecialiseerd') blok aanbrengt in een van de bovenste lagen is de storing geringer en wordt de globale coherentie van het opvulpatroon minder verstoord.
De vergelijking met de blokkendoos illustreert aanschouwelijk het verband tussen de langdurige menselijke ontwikkelingstijd en het ongespecialiseerd karakter van het menselijk organisme. De Bolkiaanse theorie voorziet dat de dierlijke ontwikkeling in de eerste stadia meer mensachtig zal verlopen en in latere stadia in toenemende mate van die oorspronkelijke vorm zal afwijken. Tegelijk voorziet deze theorie dat de in het dierlijk organisme optredende specialisaties tot inconsequenties in het organisme zullen leiden.”
Dieren ontwikkelen zich in wisselwerking met hun omgeving. De hoefdieren en de grassen zijn gezamenlijk geëvolueerd, waarbij de hoefdieren steeds beter in staat waren het gras te verteren door verschillende aanpassingen van hun spijsverteringskanaal en gebit en de grassen steeds beter in staat waren de begrazing te doorstaan door hun groeipunt laag bij de grond te brengen en na begrazing beter uit te lopen.
De botten, skeletresten en –afdrukken, pootafdrukken en andere sporen van dieren zijn bewaard in aardlagen en zo kan hun ontwikkeling worden gevolgd. Dit is harde evolutie, evolutie in botten.
De lange nek en poten van de giraf kunnen niet als aanpassingen verklaard worden. Als er een interne ontwikkelingsfactor is bij de giraf, hoe zou die er dan uit kunnen zien? Ik wil een poging wagen.
Eerst wat kenmerken. De giraf is de grootste van alle echte herkauwers. Met een gewicht van 1200 kilo wegen de stieren meer dan die van de runderen, bizons of buffels (1000 kilo). De giraf selecteert zijn voedsel met zijn lange tong en gevoelige lippen en herkauwt een groot deel van de dag. Hij is gericht op zijn stofwisseling.
Zijn omgeving is de vlakte. Een giraf heeft grote ogen en oren en is naar buiten gericht en wakker. Dat kan doordat de kop door de lange nek ver van de op vertering gerichte romp is verwijderd. Daardoor is die buiten de invloed van de ingekeerde stofwisselingsprocessen. Interessant is dat in de reeks paard – dromedaris – giraf de dieren steeds meer stofwisselingsdieren worden en de neklengte toeneemt, nodig om wakkere zintuigen te kunnen hebben. Ook de lengte van de poten neemt toe, dat lijkt samen te gaan.
Een giraf is lang door de lange nek en de lange poten, de romplengte is relatief kort. Het lijf loopt naar achter toe af. De korter wordende uitsteeksels van de wervels zijn daarvoor, samen met de aflopende ruggegraad, verantwoordelijk. Lang zijn de voorpoten ten opzichte van de achterpoten, de tenen zijn extra lang, de hoeven extra groot. De nekwervels zijn lang, de rugwervels niet. De kaak is lang ten opzichte van de schedel. Behalve lang, hoort ook slank bij de giraf: slank lichaam, slanke kop, slanke onderkaak. Van het spijsverteringskanaal zijn de slokdarm en de dikke darm extra lang en de pens is voor een herkauwer relatief klein.
Opvallend is dat lichaamsdelen die embryonaal vroeg ontstaan lang uitgroeien. Dit geldt voor de slokdarm en de dikke darm (het spijsverteringskanaal ontstaat vanuit de uiteinden), de nekwervels, de kaken, de voorpoten (groeien eerder dan de achterpoten), de tenen en de hoeven (groeien eerder dan de onder- en bovenbenen).
Het lijkt dat embryonale groeiprocessen krachtig worden aangezet en daarna niet lang worden voortgezet. De krachtige aanzet van het spijsverteringskanaal levert vooraan een lange bek en een lange slokdarm op in wisselwerking met de botten van de kaak en de nekwervels. De aflopende rug ontstaat door de lange voorpoten en doordat de uitsteeksels afnemen: ook een proces dat krachtig begint en niet wordt volgehouden.
De giraf paart een groot lichaam aan grote wakkerheid. Het is een op de stofwisseling gericht dier met grote zintuigen. Om wakker te kunnen zijn moet de kop ver van de romp verwijderd zijn. Dit maakt een lange nek nodig. Dat lijkt me dan de ontwikkelingsfactor: een groot, wakker stofwisselingsdier. De lange nek is nodig om dat te bereiken en daarmee de sleutel om de giraf te begrijpen.
Bij de giraf zie ik geen blind proces. Maar er is nog meer orde. Want waarom vinden we bij verschillende groepen een driegelede structuur, waarbij eerst kleine, nerveuze, zintuigactieve dieren ontstaan met nadruk op het achterlichaam, daarna dieren zonder lichamelijke nadruk en daarna grote kuddedieren die slecht verteerbaar voedsel kunnen eten?
Als dit eenmaal wordt gevonden kan het toeval zijn, maar als het wordt gevonden bij zoogdieren (details), dinosauriërs (details) en vogels (zie hiernaast en hieronder) kan er geen sprake meer zijn van toeval en een blind proces. Dan moet er ook hier sprake zijn van een interne ontwikkelingsfactor en een geleid proces. Het ontstaan van knaagdieren leidt noodzakelijk tot het ontstaan van roofdieren en hoefdieren. Paarden kunnen niet bestaan zonder tapirs en neushoorns; giraffen niet zonder herten en runderen. Diergroepen laten steeds een uiteengevallen drieledigheid zien en vormen samen een super-organisme. Het zenuw-zintuiggebied, het hart-longgebied en het stofwisseling-ledematengebied zijn bij de dieren gespecialiseerd aanwezig en bij de mens geïntegreerd (details).
Zenuw-zintuig: zangvogels: klein, nadruk achterlichaam (lange staart), zaad- en insekteneters
Hart-long: roofvogels, geen lichamelijke nadruk, vleeseters
Stofwisseling-ledematen: groot, nadruk voorlichaam (lange nek, kopuitgroeisels), lange poten, graseters
Zenuw-zintuigdieren: lichte onderzijde, gekleurde bovenzijde: fitis en huismuis
Hart-longdieren: gevlekt patroon: torenvalk en ocelot
Stofwisseling-ledematendieren: egaal donker gekleurd en kopuitgroeisels, kasuaris en Afrikaanse buffel
Michelangelo's Schepping van de mens
Links: geleidelijke evolutie, rechts: schoksgewijze evolutie.
Bij geleidelijke evolutie veranderen soorten voortdurend en zijn ze niet stabiel, het is moeilijk te zeggen waar de ene soort eindigt en de volgende begint. Bij schoksgewijze evolutie zijn soorten lange tijd stabiel en wordt na relatief korte tijd een andere soort gevonden.
Mycorrhiza: samenwerking van plant, schimmel en bacterie ter wederzijds voordeel
Een moderne evolutie stamboom.
De mens is een aap onder de apen en een dier onder de dieren. Er is geen sprake van hoger of lager ontwikkeld. Deze voorstelling is het gevolg van het "geloof" (citaat Dawkins) in blind toeval.
Deels gebaseerd op: Jos Verhulst, Der Erstgeborene, 1999, Freies Geistesleben, Stuttgart. Citaten: Jos Verhulst, De menselijke voorvader van de aap. Interesse, z.j.
Een kolonie zakpijpen
Larve van een zakpijp met notochord en hol zenuwkanaal.
Een lancetvisje, een nazaat van dieren die zijn ontstaan uit de larve van een zakpijp, die vrij bleef zwemmen, toen hij volwassen werd en het notochord en het zenuwkanaal behield.
De ontwikkeling wordt in gang gezet
Skelet van een giraf
Verloop van het patroon van het verenkleed van vogels en de bijbehorende morfologische kenmerken.
Het verloop komt op dezelfde wijze ook voor op lagere taxonomische niveaus. De patronen zijn, van links naar rechts: onder licht, boven donker; horizontaal gestreept; gevlekt, saai of gemengd; vertikaal gestreept; strenge scheiding van zwart-wit of uniform donker; en onder zwart, boven wit. Dit komt overeen met het verloop van het patroon bij zoogdieren. Evenals knaagdieren zijn zangvogels nestblijvers en evenals hoefdieren zijn loopvogels nestvlieders.
Bron: Mark F. Riegner, 2008. Parallel Evolution of Plumage Pattern and Coloration in Birds: Implications for Defining Avian Morphospace. The Condor, 110(4): 599-614.