Dieren zijn
wat mensen hebben.
Leen Mees
Vogels vallen als zingende, in de lucht vliegende dieren veel meer op dan andere gewervelde dieren, die stil zijn en vaak een verborgen leven leiden.
Een buizerd of ooievaar kunnen we lange tijd in de lucht hun cirkels zien trekken. Kleurrijke zangvogels hippen in de tuin en zingen in het voorjaar iedere morgen luid hun lied. In de winter zien we grote groepen kieviten of ganzen in de lucht.
Vogels hebben een prachtige zang en prachtige kleuren, maar meestal niet tegelijk: in onze streken overheerst de mooie zang, in de tropen overheersen de mooie kleuren. We zien een grote kleurenrijkdom en weinig vormenrijkdom: vogels lijken in gestalte nogal op elkaar.
Vogels zijn voor de mens nuttig, omdat ze veel schadelijke insecten (zwaluwen) en zaden (mussen) eten, maar ook muizen (buizerd, uilen).
De struisvogel is de grootste (2,5 meter) en zwaarste (155 kilo) vogel. De zwaarste vliegende vogel is de grote trap van 16 kilo. De grootste spanwijdte heeft de reuzenalbatros (3,4 meter). De kleinste vogel is de bijenkolibri (2 gram en 6 cm).
Bijen kolibrie
Grote trap
Reuzenalbatros
De omgeving van vogels is de lucht. Een boerenzwaluw foerageert in de lucht en drinkt, terwijl hij over een plasje water vliegt. Een gierzwaluw komt na uit het nest te zijn gevlogen alleen nog op de aarde om een nest te maken en eieren uit te broeden. Eten, drinken en paren gebeurt in de lucht. Ook albatrossen zijn bijna altijd in de lucht. Veel andere soorten, zoals meeuwen, sterns en roofvogels verblijven lange tijd in de lucht. Natuurlijk zijn er ook vogels die:
Maar toch: de lucht is over het algemeen hun element en ze hebben veel dat ze bij uitstek geschikt maakt om bewoners van de lucht te zijn.
Vogels maken tijdens de trek lange tochten. De grutto overwintert in Noord-Afrika, de zwaluw in Zuid-Afrika en de ganzen die hier in de winter zijn, zijn in de zomer in polaire streken te vinden. Soms zien we dezelfde vogels in zomer en winter, dat kunnen standvogels zijn, maar er zijn ook soorten die het in de winter zuidelijker zoeken. Zo broeden de winterse roodborstjes niet hier, maar noordelijker en overwinteren onze broedende roodborstjes zuidelijker.
Veel grote vogels laten zich meevoeren met de thermiek van de opstijgende lucht, waardoor ze vrij moeiteloos hoog kunnen komen en het zweven nauwelijks energie kost. Andere vogels zoals ganzen en zwanen sparen tijdens het vliegen energie door schuin achter elkaar te vliegen.
Vogels zijn vrij kleine en lichte dieren (een boerenzwaluw weegt 19 gram, waarvan 1 gram het skelet is). Opvallend zijn hun min of meer rechtopstaande lichaam met een lange nek en de kleine gesnavelde kop, de vleugels, de staart en de twee dunne en vaak lange poten. Vogels staan rechtop, maar de poten zijn in het lichaam gehoekt (zie de afbeelding van het skelet van de arend) en het lichaam is alleen bij het vliegen helemaal gestrekt.
Vogels hebben veren, die het lichaam goed beschermen tegen koude, maar geen haren. De bek is een tandeloze snavel. De poten van roofvogels hebben klauwen, waarmee ze hun prooien vangen en doden.
Het evenwicht is zeer goed ontwikkeld, wat makkelijk is te zien aan een vogeltje op een takje in de wind, moeiteloos behoudt het zijn evenwicht. Of aan de vlucht van vogels en het bidden van de torenvalk, die stil in de lucht hangt en zijn evenwicht behoudt.
De ogen zijn groot en heel goed ontwikkeld (arendsogen) en groter dan de hersenen. Er zijn geen dieren die beter zien dan vogels. De ogen zijn lichtgevoelig en nemen kleur waar en kunnen onafhankelijk worden bewogen, waardoor ze een groot gebied af kunnen zoeken naar voedsel. Ze zijn veelal op beweging gericht en hebben een groter spectrum dan wij. Sommige soorten, met name uilen, hebben een zeer goed gehoor, maar alle vogels kunnen goed horen.
De reuk is ondergeschikt, maar er zijn uitzonderingen. Tast is wel goed ontwikkeld, iedere aanraking van de veren wordt gevoeld.
De hersenen zijn 6 – 10 x groter dan van reptielen van gelijke grootte. De reuklobben van de grote hersenen zijn klein, vogels ruiken slecht. De beide helften van de grote hersenen zijn groot en glad, dus niet gevouwen, en het optische gebied van de middenhersenen (M) is goed ontwikkeld. De oppervlakte van de kleine hersenen (H) is vergroot doordat er vouwen zijn.
Vogels verbruiken veel zuurstof. Hun kleine lichaam, hun warmbloedigheid en het vliegen vragen veel energie. De longen zijn klein, maar de ademoppervlakte is zeer groot. De luchtstroom gaat een kant uit (en niet zoals bij zoogdieren heen en weer) en de lucht stroomt steeds door. Er is daardoor een krachtige luchtbeweging. De longen staan in verbinding met een aantal luchtzakken en via deze met luchtholten in de beenderen. Er is alleen ribademhaling, omdat er geen middenrif is en door de beweging van de vleugels wordt de ademhaling versterkt.
De luchtzakken en de lucht in de botten maken dat de dieren ten opzichte van hun lichaamsvolume licht zijn.
ogels zijn warmbloedige dieren. Hun temperatuur bedraagt meestal 41°C en is bij sommige soorten tot 42°C, dus hoger dan bij zoogdieren. Transpiratie vindt plaats via de bek, vogels zweten niet.
De bloedsomloop is dubbel en volkomen gescheiden. Het hart is volledig gescheiden en is hetzelfde gevormd als bij zoogdieren met twee boezems en twee kamers. Het hart slaat snel, bij een kip 330 slagen per minuut en bij een kanarie 1000.
Het dichte verenkleed zorgt voor een isolerende luchtlaag om het lichaam, waardoor de warmte goed vastgehouden wordt. Dat is ook nodig, anders zouden deze kleine dieren te veel warmte verliezen. Kleine dieren kunnen hun warmte minder goed vasthouden dan grote. Door de grotere huidoppervlakte ten opzichte van het volume van het dier (2e macht ten opzichte van 3e macht). Vogels zijn over het algemeen klein, kleiner dan veel zoogdieren en ze zijn warmer. Dat houdt in dat ze beter geïsoleerd moeten zijn of meer voedsel moeten eten.
De dubbele bloedsomloop van een vogel of een zoogdier
Vogels moeten dus veel eten, omdat ze warmbloedig zijn en een hoge temperatuur hebben. Ze verbruiken veel energie en met name hebben ze dat nodig bij het vliegen. Vogels hebben vaak voedsel nodig en verbruiken dat snel. Er is daardoor niet veel verterend voedsel in de maag.
Vogels eten verschillend voedsel. Er zijn zaad- en vruchteneters, vlees- en viseters en er is een grote mate van specialisatie. Daardoor beconcurreren vogels die bijna een gelijk dieet hebben elkaar niet. Veel jonge vogels, ook van zaadetende zangvogels en kippen, eten insecten.
De maagwand is sterk en de maag bevat sterk maagsap, waarin eiwit en zelfs beentjes (roofvogels) worden verteerd. Bij sommige zaadetende vogels vinden we steentjes in de maag om zaden mee fijn te malen. Er is een duidelijk onderscheid tussen de slokdarm en de maag. De dunne darm is gekronkeld en lang, de dikke darm is recht en kort. Behalve bij herbivore vogels, daar is de dikke darm lang.
Voedsel wordt vaak in zijn geheel ingeslikt. De onverteerbare delen worden als braakballen met bijvoorbeeld skeletdelen weer uitgebraakt. Die van uilen zijn bekend.
Aan de voortplanting gaat een uitgebreide balts met zang, territorium- en paarvorming vooraf. Veel paren blijven hun hele leven samen. Er wordt een meer of minder gecompliceerd nest gebouwd in bomen of struiken of op de bodem, soms is een eenvoudig kuiltje voldoende, soms zijn het enorme bouwsels in bomen.
Er is een paring met een inwendige bevruchting en het vrouwtje legt één of meer eieren met een kalkschaal met lucht doorlatende poriën in het nest. In tegenstelling tot reptielen die de eieren in een donkere omgeving leggen, worden de eieren van vogels in een lichte, beschutte omgeving gelegd, niet in de aarde, maar juist op of boven de aarde. De eieren worden uitgebroed met eigen lichaamswarmte door één of beide vogels. Na relatief korte tijd (zangvogels 14 dagen, weidevogels en kip 21 dagen) komen de jongen uit het ei. Ze breken de schaal met een eitand, een tandje op de snavel dat daarna weer verdwijnt. Er zijn 2 typen jongen:
Zangvogels en roofvogels zijn nestblijvers, weidevogels, eenden en ganzen zijn nestvlieders. In beide gevallen is er sprake van verzorging en bescherming door de ouders.
Het territorium wordt via zang verdedigd tegen andere mannetjes en wordt gebruikt om een vrouwtje te lokken. Het territorium is wel toegankelijk voor andere soorten maar niet voor soortgenoten. In een territorium is voldoende voedsel en beschutting aanwezig. Niet alle vogels maken een territorium, zangvogels wel, weidevogels niet. Er zijn ook koloniebroeders, zoals meeuwen en reigers.
Vogels vliegen. De voorpoten hebben zich ontwikkeld tot vleugels met veren. De veren grijpen in elkaar en de vleugels met de veren geven veel draagvlak waardoor er gevlogen kan worden. De vleugels zijn aan de bovenzijde licht gewelfd. De lucht wordt aan de voorzijde van de vleugel gesplitst. Aan de onderzijde gaat de lucht recht door, aan de bovenzijde wordt de lucht samengeperst en gaat daardoor sneller stromen, daardoor ontstaat er aan de bovenzijde van de vleugel onderdruk, die driemaal zo veel is als de druk waarmee de vleugel op de lucht drukt. Zo wordt een vogel door de lucht omhooggetild of gedragen. Hij rust op iets dikkere lucht of hangt aan lucht met onderdruk.
Een gierzwaluw vliegt 60 km en kan tot 200 km/uur gaan. Veel vogels vliegen tussen 40 en 80 km/h., de wilde eend 100. De slechtvalk haalt in een duikvlucht 300 km/uur. Vogels trekken veelal op 400 meter hoogte en zelden boven 1000 meter. Er zijn ook niet vliegende vogels, waarvan de veren veranderd zijn en eerder op haren lijken (struisvogel, emoe, kiwi).
De poten van vogels zijn kort of lang. Vogels met lange poten kunnen er goed mee lopen, denk aan weidevogels, vogels met korte poten hippen. Roofvogels gebruiken de poten en klauwen om de prooien mee te vangen. Vogels kunnen lange tijd op één poot staan.
Zwanen vliegen in een V-formatie en een zeearend glijdt door de lucht
Wilde eend - vliegend
Buizerd - zwevend
Zeearenden in de lucht
Vogels zijn lucht-, licht- en warmtewezens. Luchtwezens omdat ze in de lucht vliegen en veel lucht in hun lichaam hebben. Lichtwezens omdat ze overdag actief en zichtbaar zijn en omdat hun eieren in het licht liggen. Warmtewezens omdat ze een warmbloedig zijn en een hoge lichaamstemperatuur hebben.
Ten opzichte van de reptielen hebben vogels de volgende veranderingen:
Vogels zijn luchtwezens doordat ze:
De aardezwaarte van de reptielen hebben vogels opgeheven, ze zijn daarin zo ver gegaan dat ze nauwelijks nog op de aarde zijn.
Wie kent niet het vrolijke getjilp van de roodborst, zittend op een takje?
De reuzenalbatros komt zelden aan de grond
Een rosse kolibrie
Het skelet van een arend, de poten zijn lang en in het lichaam gebogen, de voorpoten zijn vleugels
Hersenen van een vogel
Luchtzakken van een vogel
Ls1 = Luchtzak in de nek; Ls2 = in het sleutelbeen;
Ls3 = voor in de borst; Ls4 = achter in de borst;
Ls5 = in het achterlijf; Lu = long; Brk = borstbeen en ribben
Een rode wouw zwevend aan de hemel
Spijsverteringskanaal van een havik (carnivoor, korte dikke darm) en een korhoen (herbivoor, 2 blindzakken)
Spijsverteringskanaal van een struisvogel (herbivoor, lange dikke darm)
De visarend maakt een enorme horst
Wevervogels weven bolvormige nesten
De scholekster legt zijn eieren onbeschermd op de
grond in een kuiltje
Een vleugel zorgt voor een luchtledige ruimte onder de vleugel door de luchtstroom te breken en doordat de lucht aan de bovenkant (korte pijlen) sneller stroomt dan aan de onderkant (lange pijlen)
Een grutto op een paal op de uitkijk