Kijkt men eens naar de vertering van de koe.
Dat is mooi,
Dat is geweldig,
Dat is iets ongelofelijk geestelijks.
Rudolf Steiner
Deze pagina is gewijd aan hoorns en geweien. Veel hierover is al op de pagina's van de diersoorten te vinden.
De volgende soortengroepen van de hoefdieren hebben hoorns of een gewei:
Dit zijn op de neushoorns na allemaal herkauwers. De hoorns van runderen, geiten en antilopen zijn in grote lijnen gelijk.
De hoorn van de neushoorn is anders gevormd dan de andere hoorns. Zijn hoorn (of hoorns: sommige soorten hebben er twee achter elkaar) is alleen gevormd uit keratine, materiaal gevormd door de opperhuid en hij is dood. Deze hoorn kan worden afgesneden en groeit weer aan. De andere hoorns bestaan uit een levende beenpit met er omheen lederhuid en opperhuid met een dode hoornlaag.
De neushoorn is een onevenhoevige en de andere dieren zijn evenhoevige herkauwers. Bij de varkensachtigen komen geen hoorns voor. Wel zijn er een paar soorten die wratten hebben. Wratten bestaan uit opperhuid en lederhuid. Ze staan tussen de neus en de ogen in en zijn gevoelig en levend.
We zien dat:
De lagen van de huid. 1. opperhuid, 2. lederhuid, 3. bot (overgenomen uit Schad)
De spijsvertering van deze drie diergroepen is ook verschillend.
soort | plaats | opperhuid | lederhuid | bot | spijsvertering |
neushoorn | neus | + | blinde darm | ||
zwijnen | tussen neus en ogen | + | + | maag | |
herkauwers | voorhoofd | + | + | + | pens |
Gegevens van hoorns en wratten
Boven: kop en hoorns van neushoorn, wrattenzwijn en bizon;
onder: aandeel van de huidlagen bij van links naar rechts: de hoorn van de neushoorn, de wratten van het knobbelzwijn en de hoorn van een koe (1. opperhuid, 2. lederhuid, 3. bot) (overgenomen uit Schad)
Bij de herkauwers vinden we hoorns en geweien. Ze staan alle op het voorhoofd. De hoorns van de giraf zijn anders gevormd dan die van de runderen, geiten en antilopen (holhoornigen) en een gewei is iets anders dan een hoorn.
De hoorns van de giraf zijn recht en circa 25 cm lang. Aan het eind zijn ze stomp. Om de hoorns zit zachte huid en aan de bovenkant een krans van haren. Aan de uiteinden is het bot vaak zichtbaar. Bij stieren kunnen er door afzetting van kalk nog drie bulten of hoorns bijkomen, twee achter op de schedel en een voor de hoorns. De giraf wordt al met hoorns geboren. Ze liggen plat. Na de geboorte richten ze zich op.
Hoorns van holhoornigen komen bij beide geslachten of alleen het mannetje voor en ontstaan pas na de geboorte. Ze zijn recht, gebogen of gedraaid en ze eindigen in een scherpe punt. Ze kunnen glad zijn of met ribbels. De holten in de beenpit staan in verbinding met de neusholtes. Hoorns kunnen afmetingen hebben van een paar cm tot meer dan 1 meter.
Opvallend is dat bij rassen van runderen (bij wilde soorten ziet men dat niet) lange hoorns voorkomen in warme streken zoals Afrika (Watusirund) en Texas (longhorn) en hoornloze rassen in Scandinavië en Groot Britannië. De hoorns van de Nederlandse runderen zoals Maas, Rijn en Ijsselvee en Fries-Hollandse koeien zijn korter dan van Franse en Zwitserse runderen.
Geweien van herten komen alleen bij de mannetjes voor. Alleen bij het rendier heeft een vrouwtje ook een gewei. Het gewei bestaat uit vertakt, kaal bot. Het voelt koud aan en is levenloos. Het wordt ieder jaar opnieuw gevormd en wordt na enige maanden weer afgeworpen. Tijdens de groei heet het gewei een bastgewei. Van binnen naar buiten is er bot (dat snel wordt afgezet en verbeent), aderen en zenuwen en aan de buitenkant de huid. Als het gewei is volgroeid sterft de huid af en wordt afgeveegd. Het aantal takken of einden neemt toe met de leeftijd. De vorm van het gewei varieert tussen recht via bolvormig tot ovaal en afgeplat.
De verschillen van een giraf met holhoornigen zijn dat:
Hoorn- en geweivormen bij herkauwers. A. giraf, B. hert, C. holhoornige (overgenomen uit De Gaay Fortman et al.) 1 = voorhoofdsholte, 2 = bot, 3 = uitsteeksel van het voorhoofdsbeen, waarop dit bot groeit, 4 = lederhuid, 5 = slijmlaag, 6 = opperhuid of hoornlaag, waaruit de haren naar buiten steken. Bij het gewei is 3 de rozenstok en de verdikking erboven de rozenkrans.
Bij de holle hoorn is 6 de sterk ontwikkelde hoornschede.
kenmerk | giraf | herten | holhoornigen |
lagen | 3 | 3 bij groei, daarna 1 (bot) | 3 |
dood, levend | levend | dood | levend |
opperhuid | soepel | soepel bij de groei, sterft af en wordt afgeveegd | verhoornd |
groei | permanent | jaarlijks | permanent |
aantal | 2 – 5 | 2, alleen bij mannetjes, m.u.v. rendier | 2 |
vorm | recht | vertakt, uitwaaierend | inwikkelende spiraal |
Kenmerken van hoorns en geweien
Rechte hoorns komen voor bij kleine antilopen, paardantilopen en gemzen, dieren die hun voedsel selecteren en die gekenschetst zijn als zenuw-zintuigdieren. Dat geldt ook voor herten met een recht gewei, zoals het ree.
Sterk gebogen hoorns komen voor bij runderen, gnoes en de muskosos, dieren die laagwaardig voedsel eten en die gekenschetst zijn als stofwisseling-ledematendieren. Bij de herten zien we dit bij de eland.
Tussenvormen komen voor bij zogenaamde “intermediate feeders”, dieren die zowel selecteren als grazen en die gekenschetst zijn als hart-longdieren. Bij de herten is het edelhert een goede vertegenwoordiger.
Het rechte gewei van het ree, het bolvormige van het edelhert en het ovale van de eland
De rechte hoorns van de giraf
Antilopen
De korte rechte hoorns van een duiker
De lange rechte hoorns van de oryx
De hoorns van de impala gaan naar buiten en naar binnen
Bij het hartebeest gaan de hoorns naar buiten
De naar buiten gebogen hoorns van de blauwe gnoe
Geiten
De rechte, naar achter gebogen hoorns van de gems
De rechte en krachtig opzij gebogen hoorns van de geit
De gebogen hoorns van het schaap
De opzij en omlaag gebogen hoorns van de muskusos