In dit hoofdstuk wordt van alle orgaanstelsels eerst kort weergegeven hoe de situatie bij iedere groep van de gewervelden is. Het karakteristieke staat centraal, uitzonderingen worden weg gelaten. Daarna wordt de ontwikkelingslijn gegeven die naar voren komt. Hoewel het beeld vaak min of meer duidelijk is, was het niet makkelijk de ontwikkelingslijnen te formuleren. De pagina zal nog eens worden aangepast.
Omgeving
Dieren leven als volgt in hun omgeving:
Vissen zwemmen gewichtloos in het water, bewegen zich in deze door de waterspiegel afgegrensde ruimte.
Amfibieën leven op de overgang van land en zoet water, zijn aan beide gebonden.
Reptielen kunnen geheel op het land leven en verliezen door de dichte lederhuid geen water, ze zijn onafhankelijk van het water en kunnen overal leven waar het warm genoeg is.
Vogels dieren van de lucht en treffen we weinig op de grond aan.
Zoogdieren leven overal op de aarde en hebben zich gespecialiseerd en zijn gebonden aan hun biotoop.
De mens leeft over de gehele aarde, past de omgeving aan hemzelf aan en past zich aan zijn omgeving aan.
Conclusie
Er is een ontwikkeling geweest van het water naar het land, waarbij de amfibieën afhankelijk van het water zijn gebleven en niet goed op het land kunnen lopen, ze ondervinden de werking van de zwaartekracht. Dat geldt ook voor de reptielen die aardegebonden zijn en zich dichtbij het aardoppervlak bevinden. De vogels hebben de aarde verlaten door de lucht op te zoeken. De zoogdieren staan weer met hun vier ledematen op de aarde en hebben de romp ervan opgeheven. Ze zijn gespecialiseerd en moeten in hun biotoop leven, daarbuiten kunnen ze dat niet. De mens kan zich, doordat hij de omgeving aan zijn wensen kan aanpassen, overal vrij vestigen.
Ontwikkelingslijn
Van opgenomen zijn in de omgeving naar gebruik maken van de omgeving.
Lichaam – algemeen
De lichaamsbouw heeft zich als volgt ontwikkeld:
Vissen: kop, romp en staart vormen een geheel, het lichaam is verticaal afgeplat en met weinig energie wordt een dynamisch evenwicht gehandhaafd. De huid vormt een overgang naar het water.
Amfibieën: de kop is enigszins afgescheiden van de romp en de staart is een voortzetting van de romp of is afwezig, de poten staan zijdelings, het lichaam is horizontaal afgeplat, er is vaak een dood evenwicht, het lichaam rust plat op de bodem.
Reptielen: de kop is soms al wat meer afgescheiden van de romp; de staart is een voortzetting van de romp, de poten staan zijdelings, het lichaam is vaak horizontaal afgeplat, ook hier zien we in rust een dood evenwicht.
Vogels: de kop is duidelijk afgescheiden van de romp, de poten staan onder de romp, zijn onbevederd en koud en daarmee afwijkend van de warme romp, er zijn vleugels, de houding is enigszins verticaal, er is goed dynamisch evenwicht.
Zoogdieren: kop, romp, ledematen en staart zijn duidelijk verschillend en een relatief lange hals, die kop en romp duidelijk scheidt is aanwezig, de poten staan onder de romp, het lichaam is verticaal afgeplat, er is een actief evenwicht.
Mens: kop, romp en ledematen zijn duidelijk verschillend, een duidelijke nek is aanwezig, alle gewrichten staan in een vlak, het lichaam staat rechtop en is horizontaal afgeplat, is in evenwicht en houdt met weinig energie zijn dynamisch evenwicht in stand.
Conclusies
Vanuit het vissenlichaam dat een afgerond geheel is, ontstaan bij de amfibieën zijdelings de poten, bij de reptielen de aanzet van een nek en bij de vogels en zoogdieren de aparte staart. Bij de vogels is die zichtbaar in de veren, bij de zoogdieren is die geen voortzetting van het lichaam. Vogels en zoogdieren hebben de poten onder het lichaam. Bij de zoogdieren is er een duidelijke driedeling (kop, romp, staart). Bij de mens is vertikaal opgericht en tweebenig, er is geen staart en de driedeling bestaat uit kop, romp en ledematen. Het lichaam wordt van de aarde opgetild, van een gewichtsloze, dynamische vissenevenwicht gaat het via het dode evenwicht van de kruipende dieren naar een energievragende half opgerichte houding van de vogels en de energetisch ongunstige houding van de zoogdieren naar het energiearme dynamische mensenevenwicht.
Ontwikkelingslijnen
Van een lichaam uit een geheel ontstaat langzaam het in drieën gelede lichaam. Van gewichtsloos in het water via de aardezwaarte en energievragende houding naar de weinig energie kostende opgerichte houding van de mens. De zwaarte is gekomen, ondergaan en overwonnen.
Vorm en kleur
Er is verschil in vorm en kleur:
Vissen laten een grote rijkdom aan kleuren en minder aan vormen zien. Er zijn relatief grote verschillen in lichaamsgrootte.
Amfibieën: er komen 2 lichaamsvormen voor, de plompe padden en kikkers en de gestrekte salamanders. Er zijn weinig verschillen in grootte. Ook zijn er weinig kleurverschillen.
Reptielen: er komen 4 lichaamsvormen voor: langgerekte slangen, hagedissen en krokodillen en plompe schildpadden. Kleurvariatie is aanwezig. Er zijn wat grotere verschillen in lichaamsomvang.
Vogels: alle vogels hebben min of meer dezelfde lichaamsvorm, er komen veel kleurverschillen voor. Vogels zijn relatief klein, er zijn relatief geringe verschillen in grootte.
Zoogdieren: er is een grote vormenrijkdom, zo ook een groot verschil in grootte. Kleurverschillen zijn er weinig, ze vormen een bruin-grijze wereld.
Mens: er zijn tussen mensen geringe verschillen in vorm en kleur van het lichaam. Aan die kleine individuele verschillen in uiterlijk wordt cultureel een grote betekenis gegeven.
Conclusie
De vissen vertonen veel variatie, de daaropvolgende 2 groepen niet, pas bij de vogels is er een grote kleurvariatie en bij de zoogdieren is er veel variatie van de lichaamsvorm. Bij de mens wordt de individuele vorm belangrijk.
Ontwikkelingslijn
Van een grote verscheidenheid aan kleur ontstaat er langzaam een grotere vormvariatie.
Zintuigen De zintuigen laten het volgende zien:
Bij vissen zijn geur en smaak goed, ogen nemen beweging waar; vissen nemen alles waar en kunnen zich niet voor de waarneming afsluiten, ze zitten in hun omgeving.
Amfibieën reageren vooral op beweging.
Reptielen: reuk en soms tastzin zijn belangrijk.
Vogels: ogen zijn zeer belangrijk.
Zoogdieren: geur is belangrijk, naast zicht en gehoor. Er wordt instinctief gereageerd op waarnemingen.
Mens: gezicht is het dominante zintuig. Gehoor is belangrijk vanwege de spraak, ook de andere zintuigen spelen een rol. De mens kan zijn analytisch vermogen tussen de waarneming en zijn reactie zetten en kan zijn reactie in meer of mindere mate vrij bepalen.
Conclusie
Het is niet makkelijk conclusies te trekken. Duidelijk is dat de vissen in hun omgeving zijn opgenomen. De groepen daarna zijn vooral aan hun instinkt gebonden, de reuk is belangrijk en die maakt snelle reacties mogelijk. Dieren reageren veelal op bewegingen, stilstaande dingen/organismen worden vaak slecht waargenomen. Zicht en gehoor worden belangrijker. De dieren komen daarmee meer tegenover de waargenomen wereld te staan. De mens kan zijn denkvermogen tussen de waarneming en de handeling plaatsen.
Ontwikkelingslijn
Van opgenomen zijn in de waargenomen wereld naar er tegenover staan. Van door het instinkt bepaalde reactie naar min of meer vrije reactie.
Hersenen De hersenen hebben zich als volgt ontwikkeld:
Vissen en amfibieën: de grote hersenen zijn klein; leerprocessen vinden nauwelijks plaats.
Reptielen: iets grotere grote hersenen, er zijn nauwelijks leerprocessen.
Vogels: de grote hersenen zijn vergroot evenals de kleine hersenen (evenwicht en beweging), leren vindt plaats op beperkte schaal. Uitdrukkingen via geluid en lichaamshouding.
Zoogdieren: de grote hersenen zijn vergroot en bedekken alle andere delen van de hersenen, behalve de kleine hersenen. Ook de kleine hersenen zijn relatief groot. De grote hersenen dienen voor het geheugen, voor vaardigheden en om te leren. Gevoelsuitdrukkingen gaan via geluid, lichaamshouding en expressie van de kop.
Mens: de grote hersenen (met name de neocortex) zijn zeer vergroot, processen die bij dieren in de andere hersendelen plaats vinden, zoals het zien, vinden daar plaats, er is een grote leervaardigheid en eigen bewustzijn en zelfstandig denken treden op. Veel manieren om uiting te geven aan gevoelens.
Conclusie
De hersenen nemen in omvang toe, eerst de kleine hersenen, daarna de grote hersenen. Als laatste ontwikkelt de neocortex zich bij de mens. Het gevolg van is dat leerprocessen en het vermogen om te denken toenemen en dat zintuiglijke waarnemingen op een hoger niveau verwerkt worden. Bij de mens (en enkele zoogdieren) is zelfbewustzijn mogelijk. Het gevoel wordt eerst geuit via de lichaamshouding, daarna geeft ook de kop er expressie aan.
Ontwikkelingslijn
De hersenen worden groter, daarmee samenhangend het vermogen om te leren en te denken en om uitdrukking te geven aan het gevoel.
Ademhaling De ademhaling heeft zich als volgt ontwikkeld:
Vissen: halen adem via de kieuwen, die de zuurstof uit het water opnemen.
Amfibieën: halen adem via de huid en het mondslijmvlies.
Reptielen: halen adem via de longen, er is ribademhaling, behalve bij de schildpadden. De huid is geheel afgesloten.
Vogels: halen adem via de beter gevormde longen, ribademhaling, ze hebben veel lucht in hun lichaam, de lucht wordt ook gebruikt voor zang.
Zoogdieren: halen adem via de longen, rib- en middenrifademhaling, de ademhalingsfrequentie is gekoppeld aan de voortbeweging.
Mens: haalt adem via de longen, de frequentie is onafhankelijk van de voortbeweging, de adem wordt ook gebruikt voor spraak en zang.
Conclusie
Vanaf de kieuwademhaling bij de vissen is de ademhaling via het tussenstadium van de huidademhaling van de amfibieën bij de longen gekomen. De longen worden efficiënter. Er ontstaan rib- en middenrifademhaling. Bij de mens is de ademhaling vrij geworden van de voortbeweging en wordt gebruikt voor spraak.
Ontwikkelingslijn
De ademhaling is van buiten (kieuwen) naar binnen (longen) gegaan en is bij de mens vrij geworden. De lucht is in het lichaam opgenomen.
Bloedsomloop Bij de bloedsomloop wordt zichtbaar:
Vissen: koudbloedig, enkele bloedsomloop, enkelvoudig hart.
Amfibieën: koudbloedig, dubbele bloedsomloop, een boezem, 2 kamers, gemengd bloed.
Samengaand met het ontstaan van de longademhaling ontstaat de gescheiden dubbele bloedsomloop. Dat is de basis voor warmbloedigheid, dwz voor het zelf vasthouden van de lichaamstemperatuur en onafhankelijk van de omgeving(stemperatuur) actief te kunnen zijn.
Ontwikkelingslijn
Het bloed wordt zuurstofrijker en warmbloedigheid ontstaat, de warmte wordt in het lichaam opgenomen. Dieren kunnen dan altijd (onafhankelijk van de omgevingstemperatuur) actief zijn.
Spijsvertering Er treden veranderingen op in het spijsverteringskanaal:
Vissen: het spijsverteringskanaal is eenvoudig en kort, in de hele bek staan tanden.
Amfibieën: de maag verschilt van de slokdarm, het spijsverteringskanaal is langer, tanden op de kaken en op het gehemelte.
Reptielen: lijkt op dat van amfibieën, tanden echter alleen op de kaak.
Vogels: krachtig metabolisme, differentiatie van de maag, geen tanden.
Zoogdieren: goed ontwikkelde maag, een lange en onderverdeelde dunne darm, gedifferentieerd en gespecialiseerd per soort, tanden, hoektanden en kiezen, waarvan veelal een type overheerst; er zijn planteneters, vleeseters en alleseters.
Mens: gemiddeld lang zoogdieren-spijsverteringskanaal, tanden, kiezen en hoektanden harmonisch, geen overheersing van een ervan, kan alles eten.
Conclusie
Eerst is het spijsverteringskanaal kort en eenvoudig. De lengte neemt toe en er treedt differentiatie op. Ook gaat er specialisatie optreden. Dieren zijn gebonden aan een soort eten, de mens kan alles eten.
Ontwikkelingslijn
Er is een toenemende differentiatie en specialisatie van het spijsverteringskanaal, inclusief het gebit. Bij de mens ontstaat er harmonie tussen de delen, waardoor hij alles kan eten.
Voortplanting De voortplanting heeft zich als volgt ontwikkeld:
Vissen: geen paring, uitwendige bevruchting, veel eieren afgezet in het water, geen broedzorg.
Amfibieën: paring, uitwendige bevruchting, veel eieren afgezet in water, geen broedzorg.
Reptielen: paring, inwendige bevruchting, eieren met lederhuid afgezet in het donker op het land, uitgebroed door externe warmte, soms wel, soms geen broedzorg
Vogels: paring, inwendige bevruchting, eieren met kalkschaal gelegd in een licht nest, broeden de eieren zelf uit, zorg en voeding van jongen.
Zoogdieren: paring, inwendige bevruchting, ontwikkeling foetus in moederlijk weefsel, zogen na de geboorte met melk, opvoeden van de jongen.
Mens: paring, inwendige bevruchting, lange ontwikkeling foetus in moederlijk weefsel, zogen na de geboorte met melk, lange opvoedings- en leertijd.
Conclusie
Eerst is de voortplanting geheel uitwendig, daarna wordt die inwendig. De verzorging neemt toe.
Ontwikkelingslijn
De voortplanting heeft zich ontwikkeld van geheel buiten het lichaam en onder invloed staand van de omgeving tot iets dat geheel in het lichaam plaats vindt en onafhankelijk is van de omgeving. De ontwikkelingstijd wordt langer.
Voortbeweging De voortbeweging heeft zich als volgt ontwikkeld:
Vissen: vinnen, geen ledematen, zweven in het water gedragen door het water, ze merken niets van de zwaarte, gebruiken bij de voortbeweging weinig energie.
Amfibieën: korte poten aan de zijkant van het lichaam, de achterpoten zijn vaak beter ontwikkeld, kunnen slecht lopen, buik op de aarde, gevloerd door de zwaartekracht.
Reptielen: korte poten aan de zijkant van het lichaam, kunnen slecht lopen maar wel beter dan amfibieën, dicht bij de grond, buik in rust op de aarde, voelen de zwaartekracht. Hoe langer het dier, hoe meer het de aarde raakt.
Vogels: 2 dunne en koude poten onder het lichaam en 2 vleugels om te vliegen, raken de aarde nauwelijks.
Zoogdieren: 4 relatief lange poten onder het lichaam, buik is los van de aarde, veel specialisaties van de poten, kunnen goed lopen, staan vrij op de aarde.
Mens: staat stabiel op 2 benen, gebruikt daarbij weinig energie en heeft de handen vrij om te werken.
Conclusie
Vissen werden gedragen door de omgeving, op het land voelden ze de zwaartekracht en vielen ze bijna op de aarde. De zoogdieren konden het lichaam opheffen, pas de mens heeft nauwelijks nog last van de zwaartekracht met zijn opgerichte lichaam.
Ontwikkelingslijn
De voortbeweging is een lange ontwikkeling geweest om met gebruik van weinig energie, vrij op de aarde te lopen en 2 ledematen vrij te hebben om mee te werken en de omgeving aan te passen.
Algehele conclusie Er is bij de gewervelde dieren een emancipatie en steeds grotere onafhankelijkheid van de omgeving te zien.
De vissen leven moeiteloos geheel en al in hun omgeving, zij zijn er in opgenomen en staan er niet tegenover.
De amfibieën hebben zich uit het water gewaagd en leven op het land en hebben de zwaarte van de aarde in zich opgenomen. Ze zijn afhankelijk gebleven van het water, o.a. voor hun voortplanting.
De reptielen hebben zich van het water afgegrensd en hebben een dichte, niets doorlatende huid gekregen.
De vogels hebben een krachtige ademhaling ontwikkeld en een intensieve verbinding met de lucht door de longen, de luchtzakken, de veren en hun leven in de lucht. Het lichaam is warm, de poten zijn koud.
De zoogdieren doorgloeien het hele lichaam met warmte en de eigenheid en warmte zijn zo groot dat zij het jonge dier in zichzelf kunnen laten ontwikkelen.
De mens heeft de zwaartekracht overwonnen en staat op twee benen moeiteloos rechtop, waarbij de handen vrij zijn om de aarde om te vormen naar zijn behoeften en de spraak beschikbaar is gekomen voor onderlinge communicatie. De mens is ongespecialiseerd en kan van daaruit en door de lange leertijd iedere specialisatie die hij nodig acht kiezen.